Aadrijkskunde toetsweek 3 Flashcards

1
Q

armoedegrens

A

geeft aan wat je per dag minimaal nodig hebt voor de basisbehoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bbp/hoofd

A

het bruto binnenlands product is alles wat er in een land verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners van het land (ook: bnp/inwoner)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beroepsbevolking

A

alle mensen die tegen betaling werken plus de werklozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

centrumlanden

A

de groep landen met de hoogste welvaart, ook wel het ‘Westen’ genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

middenklasse

A

groep mensen met een inkomen tussen laag en hoog in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

periferie

A

de groep landen met de laagste welvaart, ook wel de ontwikkelingslanden genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

productiviteit

A

hoeveel er geproduceerd wordt in een bepaalde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

semiperiferie

A

landen waar de welvaart hoger is dan in arme landen, maar lager dan in welvarende landen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welvaart

A

de rijkdom van een land op basis van wat er verdiend wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alfabetiseringsgraad

A

een percentage dat aangeeft hoeveel mensen ouder dan 15 jaar kunnen lezen en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

formele sector

A

het officiële deel van de economie. De werkzaamheden in de informele sector vind je niet terug in de officiële statistieken van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HDI (welzijnsindex)

A

Human Development Index - een cijfer dat aangeeft hoe de levensomstandigheden in een land zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

informele sector

A

het niet-officiële deel van de economie. De werkzaamheden in de informele sector vind je niet terug in de officiële statistieken van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

koopkracht

A

hoeveel je in een land kunt kopen met een dollar of een euro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

levensverwachting

A

geeft aan hoe oud mensen bij geboorte naar verwachting gemiddeld zullen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welzijn

A

de rijkdom van een land gemeten op basis van de levensomstandigheden

17
Q

brp per inwoner

A

het bruto regionaal product is alles wat er in jaar in een regio verdiend wordt, gedeeld door het aantal inwoners van de regio

18
Q

ruimtelijke ongelijkheid

A

verschillen in inkomen tussen gebieden in een land

19
Q

sloppenwijken

A

wijken waarin bewoners zelf woningen bouwen, haast zonder geld en zonder toestemmingen van de overheid.

20
Q

sociale ongelijkheid

A

verschillen in inkomen tussen groepen mensen in een land

21
Q

eindproduct

A

product dat helemaal af is en zo verkocht kan worden (bijvoorbeeld een kast)

22
Q

globalisering

A

proces waarbij gebieden wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken

23
Q

grondstoffen

A

nog niet bewerkte goederen (bijvoorbeeld een boomstam)

24
Q

halffabricaat

A

bewerkte grondstoffen (bijvoorbeeld een houten plank); nog niet het eindproduct

25
Q

lagelonenlanden

A

landen in de (semi)periferie waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden, aantrekkelijk voor arbeidsintensieve bedrijven

26
Q

mno (multinationale onderneming) / multinational

A

groot bedrijf dat in meerdere landen fabrieken, kantoren en/of vestigingen heeft

27
Q

achterland

A

een gebied dat voor de aan- en afvoer van goederen afhankelijk is van een haven

28
Q

handelsbalans

A

overzicht van de waarde van goederen die in- en uitgevoerd worden

29
Q

logistiek

A

het plannen, organiseren en uitvoeren van goederen van A naar B

30
Q

infrastructuur

A

alles wat nodig is voor de verplaatsing van personen, goederen en dataverkeer, zoals wegen, havens en glasvezel

31
Q

mainport

A

haven of vliegveld met een belangrijke rol in het internationale vervoer van goederen of personen

32
Q

vestigingsplaatsfactoren

A

redenen voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen

33
Q

Gini-coëfficiënt

A

een maat voor sociale ongelijkheid: hoe hoger het getal, hoe hoger de ongelijkheid

34
Q

relatieve armoede

A

op de rand van het bestaansminimum leven. Mensen zijn relatief arm als ze minder te besteden hebben dan ‘de gemiddelde burger’.

35
Q

agglomeratievoordelen

A

voordelen die bedrijven en inwoners hebben van de aanwezigheid van andere bedrijven, voorzieningen en werk

36
Q

kenniseconomie

A

een economie waarin kennis, opleiding en moderne technologie een zeer belangrijke rol spelen

37
Q

segregatie

A

als bevolkingsgroepen op basis van een of meer gedeelde kenmerken dicht bij elkaar wonen, gescheiden van andere bevolkingsgroepen