A14: De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden Flashcards

1
Q

Wat wordt bedoeld met ‘Blijde Inkomst’

A

Rituele intrede van een nieuwe landsheer in de belangrijkste steden van zijn nieuwe territorium, 14e – 16e eeuw gebruikelijk in de Zuidelijke Nederlanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4.2 De wedergeboorte van het verschijnsel stad

Met wegvallen van de Pax Romana en uiteenvallen van West-Romeinse Rijk, waren de Europese steden een marginaal verschijnsel geworden. Geen wat kenmerken van die periode weer.

A

 Stedelijke elite teruggetrokken op haar grootgrondbezit, Productie was gericht op zelfvoorziening.
 Belastingstelsel verschrompelde.
 Geen overheidsgezag meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Enig stedelijk leven bleef bestaan. Waar dan nog?

A

 Aantal Italiaanse steden wel zeehandel met de Byzantijnse wereld.
 Soms kleine gemeenschappen rondom de bisschopkerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

11e eeuw herleefde de handel op regionaal niveau en langere afstanden. Er ontstonden groepen van gespecialiseerde ambachtslieden. Leg uit hoe dit kwam.

A

 Opvoeren van de productiviteit van de landbouw.

 Bevolkingsgroei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Meeste handelsgemeenschappen ontstonden aan het water. Waarom dan?

A

Waterwegen belangrijk! Geen overheid die zorgde voor wegennetwerk zoals in de Romeinse Tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Handelaren zochten elkaar ook op voor wederzijdse bescherming. Toch vestigden sommige handelsgemeenschappen zich in nabijheid van een kasteel of klooster. Welk voordeel had dit?

A

 De extra bescherming.
 Kapitaalkracht van de bewoners.
 De gespecialiseerde handwerklieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Romeinse steden werkten planmatig, strikt in vierkanten. Hoe zat dat bij de vorming van de Middeleeuwse steden?

Hoeveel inwoners had een middeleeuwse stad eigenlijk?

A

Middeleeuwse steden groeien concentrisch vanuit de kern van de oorspronkelijke handelsgemeenschappen.

Middeleeuwse steden niet meer dan enkele duizenden inwoners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verstedelijking proces niet overal zelfde tempo. Leg dit uit.

A

 Centraal- en Oost-Europa nauwelijks steden.
 Italië en Zuidelijke Nederlanden concentratie steden opmerkelijk hoog. (Sleutelpositie in het internationale handelsnetwerk).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In steden ontstond een nieuwe groep. Welke?

A

De burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een commune?

A

De leden van handelsgemeenschappen die bij elkaar bescherming zochten,
Legden vaak een eed af waarmee ze onderlinge steun verzekerden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt bedoelt met ‘vrijheden’ voor deze gemeenschap?

Noem 3 vrijheden.

A

Voorrecht door vrijgesteld te worden van plichten.

 Betalen van tollen.
 Verrichten van herendiensten.
 Vervullen van militaire opdrachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt bedoeld met de uitdrukking ‘stadslucht maakt vrij’?

A

Wie burger werd van deze stad genoot dezelfde vrijheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Konden onvrije boeren ook burger worden door in de steden politiek asiel te zoeken?

A

Nee, alleen met instemming van de lokale heer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stedelijke privileges eerste instantie mondeling verleend. Hoe ontwikkelde dit zich later?

A

Stadsgemeenschappen gingen hun rechten vastleggen op bezegelde oorkonden.
 Later geheel aan verkregen privileges in één oorkonde herbevestiging.
 Voorkeur door vorst of hooggeplaatste geestelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het initiatief tot verlenen van stadsrechten lag bij gemeenschappen zelf. Als de vorst dit deed, welk doel lag hier dan aan ten grondslag?

A

Als vorsten zelf initiatief namen,

Hoopte zij de handel in een bepaald gebied te stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Was het stadsrecht in alle steden hetzelfde, oftewel kwamen deze sterk overheen?

A

Soms het stadsrecht van één bepaalde stad model voor de oorkonden van andere steden in de
regio.

Maar meestal binnen een gebied grote verschillen tussen de rechten van steden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Machthebber gaf met het verlenen van vrijheden groot deel van zijn zeggenschap aan een
commune. Steden en hun inwoners vormden een soort enclaves in de invloedssfeer van de vorst of heer.
Waarom werkten deze heren hieraan mee?

A

 Meeprofiteren van de opleving van de handel.
 Hogere inkomsten via tolheffing.
 Hielden toch de nodige zeggenschap over steden.
(Vertegenwoordiger aanwijzen in de stedelijke rechtbank).
 In staat belasting en soldaten af te dwingen van steden.

18
Q

Invloed van het stadsbestuur strekte zich uit buiten de stadsmuren over het omringde
platteland. Geef daar een pakkend voorbeeld van.

A

Soms werden de adellijke heren uit de omgeving gedwongen hun burchten af te breken
zodat zij geen voorbijgaande handelaren konden afpersen.

19
Q

Alleen Italië en Vlaanderen slaagden steden erin om de politiek te domineren. Waarom dan?

A

 In Italië adel in de steden gevestigd.
 Vlaanderen graafschap onderdeel van de invloedsfeer van de hertog van
Bourgondië.

20
Q

Stadsrechten gaven een gemeenschap het recht om zichzelf te beschermen door:

A

 Bouwen van een muur.
 Organiseren van een eigen bestuur.
 Organiseren van een eigen rechtspraak.

21
Q

Burgers kozen zelf een raad van schepenen. Wat is dat?

A

zen zelf een raad van schepenen.
 Behandelde rechtszaken.
 Vaardigde regelementen uit voor openbare orde en veiligheid

22
Q

Later kiezen of verkiesbaar stellen voor ambt van schepen voorbehouden aan patriciërs. Wat zijn dat, patriciërs?

A

Patriciërs = afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners van de handelsgemeenschap,
welvarende handelsfamilies die alleen onderling trouwden.

23
Q

Wanneer ontstond er een verzet tegen het monopolie van het patriciaat op het bestuur?

A

Toen stad in omvang groeide en ambachtslieden zich in gilden gingen organiseren.

24
Q

Onder de ambachtslieden stond een grote groep stadbewoners met nauwelijks bezit. Noem twee kenmerken van deze groep.

A

 Vaak niet volledige burgerschap.

 Geen invloed op bestuur.

25
Q

HET STADSRECHT VAN ‘S HERTOGENBOSCH

Welke overeenkomst was dat? En wat waren de belangrijkste privileges?

A

Een overeenkomst tussen de poorters van deze handelsnederzettingen, enkele voorname lokale
edelen en de hertog van Brabant.

Belangrijkste privileges:
 Vrijstelling van tolheffing.
 Garantie dat zij alleen door eigen schepenbank berecht mochten worden.

26
Q

Welke plicht had de stad?

A

 De hertog met 100 schellingen bij te staan wanneer hij een bezoek bracht aan
zijn heer, de Duitse keizer.

27
Q

Hoe makkelijk kon je poorter worden van de stad?

A

 Trouw zweren aan de hertog.
 Trouw zweren aan de gemeenschap.
 Één schelling betalen aan de schout en schepenen.

28
Q

Welke rechten en plichten had je als poorter van Den Bosch? (4)

A
  • Als poorter verplicht je in de stad te vestigen.
  • Vrijstelling om in zaai en oogsttijd 40 dagen buiten de stad te verblijven.
  • Niet toegestaan om een meningsverschil met duel op te lossen.
  • Recht op bescherming door de gemeenschap tegen de buitenwereld.
29
Q

DE OPSTAND VAN DE CIOMPI

Tegen wie kwam de popolo minuto (= arme burger bevolkingsgroep van Florence) in opstand?

A

Tegen de popolo grasso (= welgestelde burgers).

30
Q

Welk doel bereikten zij uiteindelijk?

A

 Enkele gehate patriciërs uit de stad verbannen.
 Rebellen toestemming om drie nieuwe gilden op te richten.
 Rebellen toestemming zich verkiesbaar te stellen voor bestuursfuncties.
 Stadsbestuur voortaan democratischer gekozen.

31
Q

4.2 Het maatschappelijke leven

Tijd waarin mensen vooral gericht waren op het hiernamaals en de heersende moraal aan het
verrichte van goede werken. Ontstonden religieuze broederschappen met als hoofdzaak gezamenlijke devotie en de hulp aan armen en zieken.

Wat is devotie en geef hierbij 3 voorbeelden.

A

Devotie = verering (van een heilige) met de voorwerpen en rituelen daarbij.
 Eigen altaar in de kerk door de leden van de broederschap bekostigd.
 Altaar gewijd aan de heilige waarvan de broederschap ook haar naam
ontleende.
 Diensten rond dit altaar in dienst van het zielenheil van de overleden leden van
de broederschap.

32
Q

Gilden hadden niet alleen een sociaal-economisch doel. Wat nog meer?

A

Gilden kwamen voort uit religieuze broederschappen.

Religieuze activiteiten belangrijkst, dus niet alleen sociaal-economisch.

33
Q

In welke eeuwen kwamen de handelaren in gilden op? En in welke eeuwen volgden de ambachtslieden?

A

11e en 12e eeuw vooral handelaren. In 12e en 13e eeuw volgden de ambachtslieden.

34
Q

Hoe belangrijk waren handelsgilden? M.a.w. wat was de status van de handelsgilden?

A

Handelsgilden viel vaak samen met de commune van eedgenoten.
 Waardoor gildenlidmaatschap gelijk stond aan burgerschap.
 Later gelijk aan toetreding tot het bevoorrechte patriciaat.

35
Q

Wat konden de ambachtsgilden eigenlijk allemaal?

A

gilden konden:
o Regels vastleggen voor kwaliteit en prijs van producten.
o Boden zekerheid door hun uitvaart te bekostigen.
o Namen de beroepsopleiding voor hun rekening.

36
Q

Hoe zag de beroepsopleiding van de ambachtsgilden eruit?

A

 De beroepsopleiding:

 Leerling:
o In leer bij ambachtsman.
o In ruil voor betaling.
o Vaak inwonend bij zijn leermeester.

 Gezel:
o Als zij het vak voldoende beheerste.
o Betaald voor zijn diensten.
o Mocht geen eigen werkplaats beginnen.

 Meesterproef afleggen.

 Meester:
o Volwaardig lid van het gilde.
o Mocht een eigen werkplaats beginnen.

37
Q

Gilden kregen het monopolie op hun beroepsgroepen. Wat hield dat in de praktijk in?

A

Was niet meer mogelijk om ambacht uit te oefenen in een stad zonder lid te zijn
van dat gilde.

38
Q

14e en 15e eeuw handelaren erop uit om goedkoper aan hun handelswaren te komen. Welke gevolgen had dit?

A

 Stimuleerden de nijverheid op het platteland.
 Stimuleerden de nijverheid in steden waar de ambachtsgilden nog niet zo goed
georganiseerd waren.

39
Q

Om deze concurrentie tegen te gaan probeerden de gilden:

A

 Hun regels ook te laten gelden op het platteland.
(Dit lukt niet).
 Daarna zich toe te leggen op arbeidsintensieve, kwalitatief hoogwaardige
producten, bestemd voor een beperkte afzetmarkt.
 Nieuwkomers uit ambacht geweerd door het voltooien van de meesterproef
voor te behouden aan de zonen van gildemeesters.

40
Q

JACOB VAN ARTEVELDE

Welke 3 kenmerken kun je opnoemen over de familie Artevelde en over Jacob zelf?

A

Jacob van Artevelde (1290 – 1345)

Familie:
 Familie welvarend koopmangeslacht in laken en onroerend goed in Gent.
 Familie meerder belangrijke functies in bestuur van de stad.
 Familie stevig in het patriciaat.

Jacob invloedrijkste persoon, want:
 Officieel nooit meer dan hoofdman van Gent.
 1337 – 1345 invloed over gehele graafschap van Vlaanderen.
 Streefde de graaf in gezag voorbij.

41
Q

Beschrijf in chronologische volgorde het succes van Jacob, inclusief afloop. (6)

A

Engelse koning de uitvoer van Engels wol naar Vlaanderen geblokkeerd. Wilde de graaf van Vlaanderen dwingen hem te steunen tegen Frankrijk.

Graaf deed dit niet.

Vlaanderen raakte in economische crisis en had voedseltekorten.

Daarom Gent besloot zelf met Engelse koning te onderhandelen en Jacob nam het voortouw, dit lukte.

Jacob werd groot in o.a. Brugge en Ieper.

Jacob slaagde er niet in om de gespannen sociale verhoudingen tussen de verschillende steden
in Gent op te heffen. Werd in 1345 vermoord op binnenplein van zijn huis door het hoofd van een weversgilde.