A, B, F Flashcards
1
Q
Een heleboel
A
eine Menge
2
Q
Misschien
A
vielleicht
3
Q
Ligt eraan
A
kommt drauf an
4
Q
Gebeuren
A
passieren
5
Q
Ik kan het niet geloven
A
ich kann es nicht fassen
6
Q
De zin
A
der Satz
7
Q
Jongeren
A
Jugendliche
8
Q
Van alles
A
alles Mögliche
9
Q
Vanaf
A
ab
10
Q
Het gaat van start
A
los geht’s