A Flashcards
1
Q
Faire appel à
A
Een beroep doen
2
Q
Réunir
A
Bijeenbrengen
3
Q
Récolter
A
Inzamelen
4
Q
Des fonds
A
Financiële middelen
5
Q
Assister à
A
Bijwonen
6
Q
La générosite
A
De vrijgevigheid
7
Q
La lutte
A
De strijd
8
Q
L’environnement
A
Het milieu
9
Q
La pollution
A
De vervuiling
10
Q
Le rechauffement
A
De opwarming
11
Q
La deforestation
A
De ontbossing
12
Q
Le gaspillage
A
De verspilling
13
Q
Détruire
A
Verwoesten
14
Q
Menacer
A
(Be) dreigen
15
Q
Implique dans
A
Betrokken bij
16
Q
Faire de dons
A
Doneren
17
Q
Gérer
A
Managen
18
Q
Envisaged de
A
Van plan zijn te