Brainscape's Knowledge GenomeTM

Browse over 1 million classes created by top students, professors, publishers, and experts.


See full index

Kontext Wortschatz 9 > 9.1 Zintuigen en waarneming > Flashcards

9.1 Zintuigen en waarneming Flashcards

1
Q

aangenaam

A

angenehm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

observeren, waarnemen

A

beobachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In het bos heb ik veel dieren geobserveerd

A

Im Wald habe ich viele Tiere beonachtet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aanraken

A

berühren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beschouwen, bekijken

A

betrachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hij bekeek haar schilderij verscheidene minuten

A

Er betrachtete ihr Bild mehrere Minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bewust

A

bewusst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ze let heel bewust op haar voeding

A

Sie achtet sehr bewusst auf ihre Ernährung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het bewustzijn

A

das Bewusstsein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de blik

A

der Blick, die Blicke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kijken

A

blicken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tijdens het gesprek keek ze hem lang in de ogen

A

Während des Gesprächs blickte sie lange in seine Augen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

donker

A

dunkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nauw, smal

A

eng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Deze schoenen zijn veel te nauw

A

Diese Schuhe sind viel zu eng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontdekken

A

entdecken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vast, stevig

A

fest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Het deeg is niet stevig genoeg

A

Der Teig ist nicht fest genug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het geheugen

A

das Gedächtnis, die Gedächtnisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Die gebeurtenis staat in mijn geheugen gegrift

A

Das Ereignis hat sich meinem Gedächtnis eingeprägt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de geur, die reuk

A

der Geruch, die Gerüche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Die geur herinnert me aan mijn jeugd

A

Der Geruch erinnert mich an meine Kindheit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de smaak

A

der Geschmack, die Geschmäcke(r)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dat is niet zo mijn smaak

A

Das ist nicht so nach meinem Geschmack

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

gewoonlijk, gebruikelijk

A

gewöhnlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

We hebben niets aan het programma veranderd, alles loopt zoals gewoonlijk

A

Wir haben nichts am Programm geändert, alles läuft wie gewohnlich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

glad

A

glatt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

het evenwicht

A

das Gleichgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ik verloor mijn evenwicht en ben gevallen

A

Ich verlor das Gleichgewicht und bin gestürzt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

kijken

A

gucken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hij keek even uit het raam

A

Er guckte kurz aus dem Fenster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hard

A

hart, härter, härtest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

heet

A

heiß

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

licht, fel

A

hell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

De kamers in ons nieuwe huis zijn mooi lich

A

Die Räume in unserer neuen Wohnung sind schön hell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

horen

A

hören

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

koud

A

kalt, kälter, kältest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

luid, lawaaiig, hard (geluid)

A

laut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De kinderen van de buren zijn altijd zo lawaaiig

A

Die Kinder der Nachbarn sind immer so laut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

licht, gemakkelijk

A

leicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Een lichte stof is ook makkelijker te dragen

A

Ein leichter Stoff trägt sich auch leichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

zacht(jes) (geluid)

A

leise

43
Q

Ik versta je niet als je zo zacht praat

A

Ich verstehe dich nicht, wenn du so leise sprichst

44
Q

los, losjes

A

locker

45
Q

Deze broek zit lekker los

A

Diese Hose sitzt schön locker

46
Q

reageren

A

reagieren

47
Q

Op mijn aanraking reageerde hij niet

A

Auf meine Berührung reagierte er nicht

48
Q

de reactie

A

die Reaktion, die Reaktionen

49
Q

ruiken

A

riechen, roch, hat gerochen

50
Q

Ik ruik graag de geur van verse koffie

A

Ich rieche gern den Duft von frischem Kaffee

51
Q

kijken, zien

A

schauen

52
Q

Van die heuvel kun je tot de horizon kijken

A

Von dem Hügel kann man bis zum Horizont schauen

53
Q

smaken, proeven

A

schmecken

54
Q

Laat het jullie smaken!

A

Nun lasst es euch schmecken!

55
Q

schreeuwen

A

schreien, schrie, hat geschrien

56
Q

zwaar, moeilijk

A

schwer

57
Q

zichtbaar

A

sichtbar

58
Q

het zintuig

A

der Sinn, die Sinne

59
Q

De mens beschikt over vijf zintuigen

A

Der Mensch verfügt über fünf Sinne

60
Q

voelen, (be)merken

A

spüren

61
Q

Plotseling voelde ik een heftige pijn in mijn linkervoet

A

Plötzlich spürte ich einen strarken Schmerz im linken Fuß

62
Q

staren

A

starren

63
Q

stil

A

still

64
Q

de droom

A

der Traum, die Träume

65
Q

dromen

A

träumen

66
Q

onzichtbaar

A

unsichtbar

67
Q

waarnemen, merken

A

wahrnehmen; nimmt wahr, nahm wahr, hat wahrgenommen

68
Q

Ik heb je teleurstelling niet gemerkt

A

Ich habe deine Enttäuschung nicht wahrgenommen

69
Q

warm

A

warm, wärmer, wärmst

70
Q

zacht (gevoel)

A

weich

71
Q

Dit bed is me te zacht

A

Dieses Bett ist mir zu weich

72
Q

werkelijk, echt

A

wirklich

73
Q

luisteren

A

zuhören

74
Q

Het publiek luisterde aandachtig naar de rede van de bondskanselier

A

Das Publikum hörte der Rede des Kanzlers aufmerksam zu

75
Q

de observatie, de waarneming

A

die Beobachtung, die Beobachtungen

76
Q

Bij nauwkeurige observatie zijn fijne structuren te onderscheiden

A

Bei genauer Beobachtung lassen sich feine Strukturen erkennen

77
Q

somber, donker

A

düster

78
Q

De flat is smal en diep, dat maakt hem donker

A

Die Wohnung ist schmal und tief, das macht sie düster

79
Q

herkenbaar, te zien, te onderscheiden

A

erkennbar

80
Q

Aan zijn stem was zijn ergernis te horen

A

An seiner Stimme war sein Ärger erkennbar

81
Q

vochtig

A

feucht

82
Q

fixeren, strak aankijken

A

fixieren

83
Q

Hij keek haar strak aan met een ijskoude blik

A

Er fixierte sie mit einem eiskalten Blick

84
Q

het geluid, het geruis

A

das Geräusch, die Geräusche

85
Q

Weet jij waar dat rare geluid vandaan komt?

A

Weißt du, wo das komische Geräusch herkommt?

86
Q

grof, ruw

A

grob, gröber, gröbst

87
Q

Het is maar een grove tekening

A

Es ist nur eine grobe Zeichnung

88
Q

koel

A

kühl

89
Q

het lawaai

A

der Lärm

90
Q

luisteren; afluisteren

A

lauschen

91
Q

reëel, werkelijk

A

real

92
Q

De bruilof was bijna te mooit om echt te zijn

A

Die Hochzeit war fast zu schön, um real zu sein

93
Q

de prikkel

A

der Reiz, die Reize

94
Q

Te veel prikkels stompen af

A

Zu viele Reize stumpfen ab

95
Q

prikkelen; ergeren

A

reizen

96
Q

Dit extreem felle licht prikkelt mijn ogen

A

Dieses extrem helle Licht reizt meine Augen

97
Q

star, stijf

A

starr

98
Q

Mijn vingers zijn helemaal stijf geworden

A

Meine Finger sind ganz starr geworden

99
Q

over het hoofd zien

A

übersehen; übersieht, übersah, hat übersehen

100
Q

Je hebt een paar fouten over het hoofd gezien

A

Du hast einige Fehler übersehen

101
Q

ondraaglijk

A

unerträglich

102
Q

In de woestijn is het ondraaglijk heet

A

In der Wüste ist es unerträglich heiß

103
Q

de waarneming

A

die Wahrnehmung, die Wahrnehmungen

104
Q

In mijn waarneming is ze sterk veranderd

A

In meiner Wahrnehmung hat sie sich stark verändert

Kontext Wortschatz 9 (3 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2024 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions