9. Het rivierenlandschap Flashcards
De meest in het oog springende reliefelementen (met het grootste hoogteverschil) in het Rivierengebied zijn:
a. Dijken
b. Duinen
c. Kronkelwaarden
d. Wielen
a. Dijken
Rivierduinen die door de Holocene bedekking heensteken en tot aan het maaiveld reiken noemen we
a. Woerd
b. Oeverwallen
c. Kronkelwaarden
d. Donken
d. Donken
De afzettingen van de grote rivieren uit het Holoceen, de meest recente geologische periode, worden onderverdeeld in:
a. Stroomgordelafzettingen (zand en zavel) en komafzettingen (klei en evt. veen)
b. Kalkarme komkleien (zware klei) en dijkdoorbraakafzettingen (zand, zandige klei)
c. Oude kleien (leem) en crevasseafzettingen (zand, zavel en klei)
d. Rivierduinafzettingen (fijn zand) en kronkelwaarden (fijn zand)
a. Stroomgordelafzettingen (zand en zavel) en komafzettingen (klei en evt. veen)
Door de bedijking van de grote rivieren ontstond de situatie dat:
a. Er een einde kwam aan de natuurlijke ontwikkeling van stroomruggen en kommen
b. Afzetting van materiaal uitsluitend nog plaats vond in de kommen
c. Afzetting van materiaal uitsluitend nog plaats vond op de stroomruggen
d. De natuurlijke ontwikkeling van stroomruggen en kommen begon
a. Er een einde kwam aan de natuurlijke ontwikkeling van stroomruggen en kommen
De Holocene afzettingen in het Limburgse Maasdal zijn zeer dun
a. Omdat het gebied benedenstrooms van de terrassenkruising ligt
b. Omdat het gebied bovenstrooms van de terrassenkruising ligt
c. Omdat de Maas reeds lange tijd gekanaliseerd is
d. Omdat de Maas een meanderend karakter heeft
b. Omdat het gebied bovenstrooms van de terrassenkruising ligt
Het rivierengebied ten zuidwesten van Nijmegen, waarbij ook de Maas ten Noorden van Venlo wordt gerekend, wordt onder andere gekenmerkt door het voorkomen van rivierduinen. Door uitwaaiing aan het einde van de laatste ijstijd en het begin van het Holoceen hebben deze duinen veelal een
a. meander vorm
b. vlechtende vorm
c. paraboolvorm
d. langgerekte vorm
c. paraboolvorm
In het westelijke rivierengebied (ten Westen van de lijn Utrecht - Den Bosch) stond de sedimentatie en veenontwikkeling voor de bedijking
a. Onder invloed van sterke ontwatering
b. Onder invloed van getijdebewegingen
c. Onder invloed van duinvorming
d. Onder invloed van natuurontwikkeling
b. Onder invloed van getijdebewegingen
In het zuidelijk riviergebied tussen de Maas en de Waal vindt de afwatering uitsluitend plaats op de Maas dit komt omdat
a. De uiterwaarden van de Waal te hoog zijn opgeslibd
b. de Waal gemiddeld lagere rivierstanden heeft dan de Maas
c. de Maas gemiddeld lagere rivierstanden heeft dan de Waal
d. De Maas geen uiterwaarden heeft
c. de Maas gemiddeld lagere rivierstanden heeft dan de Waal
In de binnendijkse gebieden is het polderwater bij hoge rivierstanden afkomstig van
a. inlaat via de gemalen
b. beregening door de boeren
c. regen
d. kwel
d. kwel
De kommen in het rivierengebied hebben bij langdurige regenval vaak last van wateroverlast, dit komt door
a. de zware klei in de ondergrond
b. het landgebruik hier voornamelijk weidebouw is
c. de zandige ondergrond
d. het ontbreken van weteringen
a. de zware klei in de ondergrond
De oorspronkelijke begroeiing van de kommen in het rivierengebied is voornamelijk, naast elzen-essenbossen en elzenbroekbossen,
a. ooibossen
b. naaldbossen
c. graslanden
d. rietmoerassen
d. rietmoerassen
Overslaggronden in het rivierengebied zijn zandige gronden die ontstaan zijn als gevolg van rivieroverstromingen. Deze gronden worden van oudsher veel gebruikt voor
a. Delfstofwinning
b. Weidebouw
c. Tuinbouw
d. Recreatie
c. Tuinbouw
Stroomgordelafzettingen van de Rijn, dus de afzettingen in of vlak naast de bedding zijn van nature
a. kalkhoudend of kalkrijk
b. Zeer laag in het landschap gelegen
c. kalkarm of kalkloos
d. Zeer zwaar, dus met een hoog lutumgehalte
a. kalkhoudend of kalkrijk
De bodems in het rivierengebied zijn zo jong dat er nog weinig bodemvorming heeft plaats gevonden. De bodems behoren dan ook tot de groep van de
a. Brikgronden
b. Eerdgronden
c. Podzolgronden
d. Vaaggronden
d. Vaaggronden
De oudste dorpen die we in het rivierengebied op de stroomruggen vinden dateren uit de Karolingische (650 - 900 AD)tijd. De dorpen hebben van oorsprong het karakter van
a. een brink of esdorp
b. een dijkdorp
c. een wegdorp
d. een weidedorp
a. een brink of esdorp
De eerste kades in het rivierengebied lagen zo dat instroming vanuit bovenstrooms gelegen nederzettingen werd belemmerd. De orientatie of vorm van de kades was
a. loodrecht op de rivier
b. vlak langs de bebouwing
c. ringvormig om de dorpspolder
d. langs of parallel aan de rivier
a. loodrecht op de rivier
Het rivierengebied, met uitzondering van de IJssel, heeft waterstaatkundig nog heel lang bestaan uit kleine dorpspolders. Nu is het rivierengebied, met uitzondering van de IJssel, waterstaatkundig onderdeel van
a. Hoogheemraadschap Maas, Waal en Rijn
b. Waterschap Vallei en Veluwe
c. Provincie Gelderland
d. Waterschap Rivierenland
d. Waterschap Rivierenland
Dijkdoorbraken in het rivierengebied treden onder andere op bij plekken waar relatief veel kwelwater onder de dijk door kan. Dat is veelal waar de dijken
a. oude stroomgordels kruisen
b. parallel aan oude stroomgordels liggen
c. breed en hoog zijn
d. komgebieden zeer dicht langs de dijken liggen
a. oude stroomgordels kruisen
In het rivierengebied werden dwarsdijken (zoals bijv. de Diefdijk) aangelegd
a. om het afwateringssyteem met weteringen een groter verval te geven
b. Om water te verzamelen dat via grote buizen naar de duinen in de Randstad wordt getransporteerd
c. met een defensief doel, om legers uit het Oosten tegen te houden
d. om westelijk gelegen polders te beschermen tegen overstromingswater uit het Oosten
d. om westelijk gelegen polders te beschermen tegen overstromingswater uit het Oosten
Tot in het midden van de 20e eeuw waren de kommen in het rivierengebied onbewoond. Er werden pas boerderijen in de kommen gebouwd als gevolg van
a. Dijkverzwaring en wegaanleg
b. De opkomst van de laagstamfruitteelt
c. ruilverkavelingen en een verbeterde waterbeheersing
d. De stikstofmaatregelen in de landbouw
c. ruilverkavelingen en een verbeterde waterbeheersing
De huidige afvoerverdeling van het Rijnwater over de verschillende Rijntakken is:
a. Waal 2/3, Nederrijn 1/3, IJssel 1/3
b. Nederrijn 2/3, Waal 2/9, IJssel 1/9
c. Waal 2/3, Nederrijn 2/9, Maas 1/9
d. Waal 2/3, Nederrijn 2/9, IJssel1/9
d. Waal 2/3, Nederrijn 2/9, IJssel1/9