11. Het zeekleilandschap Flashcards
In het Zuidwestelijk zeekleigebied ligt een over het algemeen dik Holoceen pakket op Pleistoceen materiaal. Dit Pleistocene materiaal behoort voor het grootste deel tot
a. De ongerijpte zeekleien
b. De Formatie van Naaldwijk
c. Het hoogveen
d. De Boxtel Formatie
d. De Boxtel Formatie
De oude zeeklei van het Wormer laagpakket is tot ongeveer 5000 jaar geleden gevormd
a. Bij een stijgende grondwaterspiegel
b. Bij een min of meer gesloten kust
c. Van Oost naar West
d. Bij een min of meer open kust
d. Bij een min of meer open kust
In het zuidwestelijk zeekleigebied is het veen dat nog aanwezig is vrijwel overal bedekt met
a. Klei
b. Leem
c. Zout
d. Zand
a. Klei
Schorren in het zuidwestelijk zeekleigebied zijn:
a. Begroeide, natuurlijke aanslibbingen die binnendijks voorkomen
b. Gebieden die alleen bij laag water droogvallen en die weinig of niet begroeid zijn
c. Begroeide, natuurlijke aanslibbingen die buitendijks voorkomen
d. Gebieden die bij laag water niet droogvallen en die weinig of niet begroeid zijn
c. Begroeide, natuurlijke aanslibbingen die buitendijks voorkomen
De klei-op-veen gebieden die na het begin van de jaartelling niet zijn aangetast door erosie staan bekend als
a. Oudland
b. Bovenland
c. Nieuwland
d. Inlagen
a. Oudland
In het Oudland van het zuidwestelijk zeekleilandschap liggen de met zand opgevulde geulen hoog in het landschap, dit zijn
a. stroomruggen
b. kreekruggen
c. poelen
d. oeverwallen
b. kreekruggen
De zogenaamde op- en aanwassen die na 1200 AD zijn ingedijkt bestaan over het algemeen uit
a. kleiige kalkloze sedimenten
b. zandige, kalkrijke sedimenten
c. ongerijpte slikkige bodems
d. veenrijke, vochtige bodems
b. zandige, kalkrijke sedimenten
De Biesbos is ontstaan als gevolg van
a. een middeleeuwse overstromingsramp
b. het afgraven van veen
c. een recente overstromingsramp
d. het eroderen van veen
a. een middeleeuwse overstromingsramp
Belangrijk kenmerk van het uitgesproken zeeklimaat van het zuidwestelijk zeekleilandschap zijn minder vorstdagen en meer zonneschijn. Het positieve effect op de landbouw zit hem vooral in
a. De verzilting via zout kwelwater van boven wordt weggedrukt dor het regenwater
b. het feit dat de percelen niet te nat en daarom goed berijdbaar zijn
c. er door de relatief droge toplaag er geen korstvorming (verslemping) van de bodem optreedt
d. vroegere zaai- en oogstdata en betere oogstopbrengst
d. vroegere zaai- en oogstdata en betere oogstopbrengst
Het Oudland van het zuidwestelijk zeekleigebied moet continu bemaald worden vanwege zijn
a. venige ondergrond
b. lage ligging
c. grote hoeveekheid kreekruggen met differentiele klink
d. relatief geringe omvang
b. lage ligging (van de poelgronden)
Het Nieuwland van het zuidwestelijk zeekleigebied is tot boven het gemiddeld hoogwater opgeslibd, hierdoor is er
a. zoete kwel
b. een natuurlijke afwatering
c. brakke kwel
d. een kunstmatige afwatering
b. een natuurlijke afwatering
Bij de opslibbingen van aan- en opwassen in het zuidwestelijk zeekleigebied heeft de vegetatie een belangrijke invloed op het type klei
a. In een polder, die bestaat uit aanwassen, komen de zwaartse afzettingen voor tegen de dijk, waartegen de schorren zijn aangewassen
b. In een polder, die bestaat uit aanwassen, komen de lichtste afzettingen voor tegen de dijk, waartegen de schorren zijn aangewassen
c. In een polder, die bestaat uit aanwassen, komen de kalkrijkste afzettingen voor tegen de dijk, waartegen de schorren zijn aangewassen
d. In een polder, die bestaat uit aanwassen, komen de zwaarste afzettingen voor tegen de dijk, waarmee de aanwas is ingedijkt
a. In een polder, die bestaat uit aanwassen, komen de zwaartse afzettingen voor tegen de dijk, waartegen de schorren zijn aangewassen
Het Nieuwland van het zuidwestelijk zeekleigebied met zijn licht kalkhoudende gronden is uitermate geschikt voor
a. kalkwinning
b. hoogbouw
c. akkerbouw
d. weidebouw
c. akkerbouw
Poelgronden, dat zijn bodems van het Oudland van het zuidwestelijk zeekleilandschap, zijn
a. Lang na de vorming ontkalkt
b. Zeer droog met een diepe grondwaterstand
c. Meestal reeds tijdens de vorming ontkalkt
d. Zeer geschikt voor fruitteelt
c. Meestal reeds tijdens de vorming ontkalkt
Wat waren de belangrijkste redenen dat de bewoning van het zuidwestelijk zeekleilandschap in de 12e en 13e zich voornamelijk beperkte tot de kreekruggen?
a. relatief hoog gelegen en beschikbaarheid van zoet water
b. Beschikbaarheid van brandstof en zout
c. Beschikbaarheid van zoet water en brandstof
d. relatief hoog gelegen en beschikbaarheid van brandstof
a. relatief hoog gelegen en beschikbaarheid van zoet water