8. Het zandlandschap Flashcards
Het zuidelijke zandgebied is bedekt met
a. Een fluviatiele afzetting uit het Weichselien (Formatie van Kreftenheije)
b. Een eolische afzetting uit het Weichselien (Formatie van Boxtel)
c. Een mariene afzetting uit het laat-Tertiair (Formatie van Breda)
d. Een glaciale afzetting uit het Saalien (Formatie van Drente)
b. Een eolische afzetting uit het Weichselien (Formatie van Boxtel)
De gevolgen van aardbevingen in het zuidelijk zandgebied en omgeving blijven meestal beperkt omdat
a. Er in dit gebied zich geen bruinkool in de ondergrond bevindt
b. De kracht van de bevingen altijd onder 5 op de schaal van Richter is
c. Er een sterke demping is door de grote dikte van de losse sedimenten
d. Er een uitgebreid aardbevingswaarschuwing systeem is
c. Er een sterke demping is door de grote dikte van de losse sedimenten
De vorm van de beekdalen in het zuidelijk zandgebied
a. Sterk bepaald door glaciale processen
b. Zonder uitzondering gekenmerkt door een diepe insnijding en scherpe begrenzing
c. Is gedurende de laatste ijstijd (Weichselien) ontstaan
d. Is pas zeer recent (Holoceen) ontstaan
c. Is gedurende de laatste ijstijd (Weichselien) ontstaan
Wijstgronden treffen we aan langs de Peelrandbreuk, één van de belangrijkste kenmerken van deze wijstgronden is
a. Het feit dat er op de Peelhorst fijnzandig materiaal ligt en in de Roerdalslenk grofzandig materiaal ligt
b. De reductie van ijzerverbindingen in het grondwater dat aan het oppervlak komt waardoor er een duidelijke blauwgrijze ondergrond ontstaat
c. Een duidelijke knik in de verhanglijn van de beken die van de Peelrandbreuk afstromen
d. De oxidatie van ijzerverbindingen in het grondwater dat aan het oppervlak komt waardoor er een ijzeroerbank ontstaat
d. De oxidatie van ijzerverbindingen in het grondwater dat aan het oppervlak komt waardoor er een ijzeroerbank ontstaat
Deze belmmerd de afstroming, hierdoor is er vaak veenvorming bij de Peel
Het zuidelijk zandgebied kende een gevarieerd landgebruik met voornamelijk gemengd boerenbedrijf.
Na de Tweede Wereldoorlog is het overheersende landgebruik gericht op
a. Veehouderij
b. Verbouw van voedselgewassen
c. Teelt van populieren
d. Zware landbouw (aardappelen, uien, etc.)
a. Veehouderij
In het zuidelijk zandgebied komen op de middelhoge zandgronden grote complexen van enkeerdgronden voor. Belangrijk element in het ontstaan van deze oude bouwlanden zijn:
a. De veenontginningen
b. De potstallen
c. periglaciale processen
d. De gleyverschijnselen in de ondergrond
b. De potstallen
De basis of grondslag van het huidige cultuurlandschap van het zuidelijk zandgebied is gelegd
a. In de 19e eeuw
b. Na de Romeisen tijd
c. Na 1950
d. Gedurende het Neolithicum
b. Na de Romeisen tijd
De belangrijkste delfstof van het zuidelijk zandgebied was tot rond 1960
a. klei
b. bruinkool
c. veen
d. zand
a. klei
Veenwinning kon in de Peel kon op grote schaal plaats vinden door
a. Het gebruik van smalspoor in het begin van de 19e eeuw
b. De aanleg van kanalen in de Middeleeuwen
c. De aanleg van kanalen in de 19e eeuw
d. Grootschalige ontwatering in de 2e helft van de 20e eeuw
c. De aanleg van kanalen in de 19e eeuw
Het meest opvallende kenmerk van het Midden-Nederlandse zandgebied is het voorkomen van
a. Relatief hoge stuwwallen
b. Oerstroomdalen
c. Dekzandruggen
d. Pingoruines
a. Relatief hoge stuwwallen
Daar waar de gletschers zich bevonden in het Midden-Nederlandse zandgebied werden
a. Uitgestrekte stuifzandgebieden gevormd
b. Spoelzandwaaiers of Sandrs gevormd
c. Dekzandruggen met akkercomplexen gevormd
d. Diepe glaciale bekkens gevormd
d. Diepe glaciale bekkens gevormd
Dekzandruggen in het Midden-Nederlandse zandgebied hebben veelal een
a. ronde vorm
b. langgerekte vorm
c. paraboolvorm
d. barchaan vorm
c. paraboolvorm
Het merendeel van de zandverstuivingen in het Midden-Nederlandse zandgebied zijn van
a. Holocene oorsprong
b. Glaciale oorsprong
c. Periglaciale oorsprong
d. Pleistocene oorsprong
a. Holocene oorsprong
De Gelderse vallei, gelegen tussen de Utrechtse heuvelrug en De Veluwe, is een
a. Een voormalige stroomgeul van de Rijn
b. Glaciaal bekken
c. Een uitgestrekt hoogveenplateau
d. Een getijdebekken
b. Glaciaal bekken
De grootste stuwwal van de Veluwe, die loopt van Hattem tot Arnhem is ontstaan door stuwwing
a. Vanuit het Westen in één enkele fase
b. Vanuit het Oosten in meerdere fasen
c. Vanuit het Westen in meerdere fasen
d. Vanuit het Oosten in één enkele fase
b. Vanuit het Oosten in meerdere fasen
In stuwwallen staat het grondwater vaak
a. Vlak onder het maaiveld
b. Ver boven het maaiveld
c. Vlak boven het maaiveld
d. Zeer diep onder het maaiveld
d. Zeer diep onder het maaiveld
De heidevelden op de stuwwallen en sandrs zijn in het begin van de 20e eeuw herbeplant met
a. Naaldbos
b. Loofbos
c. Mais
d. Laanbeplanting
a. Naaldbos
Duinvaaggronden ontwikkelen zich in lutum- en leemarme gronden die zeer weinig verweerbare mineralen bevatten. In het Midden-Nederlandse zandgebied treffen we deze bodems vooral aan
a. In de vochtige dekzandlaagten
b. In de stuifzandgebieden
c. Op de hoge oorspronkelijk dicht beboste mineraalrijke stuwwallen
d. Langs de flanken van de stuwwallen
b. In de stuifzandgebieden
Enkeerdgronden treft men veelal aan op oude bouwlanden die zijn opgehoogd met potstalmest. In het Midden-Nederlandse zandgebied treffen we deze bodems onder andere aan
a. Langs de IJssel op de gronden die zijn bedekt met een dunnen kleilaag
b. Op de hoogste delen van de stuwwal
c. In de vochtige dekzandlaagten van de glaciale bekkens
d. Op de overgang van de hoge naar de lage gebieden langs de stuwwallen
d. Op de overgang van de hoge naar de lage gebieden langs de stuwwallen
Cultuurhistorische elementen in het Midden-Nederlandse zandgebied zijn onder andere
a. Weteringen, wielen en strangen
b. Heidevelden, schaapskooien en schapendriften
c. Terpen, dijken en landaanwinningen
d. Graften, holle wegen en hofboerderijen
b. Heidevelden, schaapskooien en schapendriften
Het oostelijk zandgebied wordt gekenmerkt door
a. Grote verschillen in hoogteligging maar vrijwel geen verschillen in bodemtype en waterhuishouding
b. Grote verschillen in hoogteligging, bodemtypen en waterhuishouding
c. Grote verschillen in bodemtype maar vrijwel geen verschillen hoogteligging en waterhuishouding
d. Vrijwel geen verschillen in hoogteligging, bodemtypen en waterhuishouding
b. Grote verschillen in hoogteligging, bodemtypen en waterhuishouding
In het oostelijk zandgebied is het ijs over een deel van de stuwwallen heengeschoven (overreden). Dit blijkt uit het feit dat
a. Er geen keileem op de stuwwallen ligt
b. Er keileem op de stuwwallen ligt
c. Er spoelzand op de stuwwallen ligt
d. Er keileem onder de stuwwallen ligt
b. Er keileem op de stuwwallen ligt
In het oostelijk zandgebied komen beken voor die in het Holoceen zijn gaan meanderen. Op veel plaatsen zijn deze meanders weer afgesneden. Deze oude meanders zijn vaak opgevuld met
a. klei
b. veen
c. dekzand
d. keileem
b. veen
In het oostelijk zandgebied liggen geisoleerde stuwwallen, tussen deze stuwwallen liggen brede
a. Dekzandgebieden
b. Tertiaire kleigebieden
c. Veengebieden
d. Rivierklei gebieden
a. Dekzandgebieden
Een delfstof dat tot op heden in Twente wordt gewonnen is
a. Veen
b. Bruinkool
c. Steenkool
d. Steenzout
d. Steenzout
De oorspronkelijke begroeiing van het oostelijke zandgebied is voornamelijk
a. Loofbos
b. Naaldbos
c. Heide
d. Sterk versnipperd
a. Loofbos
De eerste landbouw in het oostelijke zandgebied heeft, net als in de andere zandgebieden, geleid tot
a. Degeneratie van de bodem, de moderpodzolen veranderden in humuspodzolen
b. Degeneratie van de bodem, de humuspodzolen veranderden in enkeerdgronden
c. Verbetering van de bodem, de moderpodzolen veranderden in humuspodzolen
d. Verbetering van de bodem, de humuspodzolen veranderden in enkeerdgronden
a. Degeneratie van de bodem, de moderpodzolen veranderden in humuspodzolen
De eerste gebieden in het oostelijke zandgebied die bewoond raakten waren
a. de lagere dekzandgebieden
b. hogere dekzanden, stuwwallen en smelwaterafzettingen
c. de oostelijke stuwwallen met tertiaire kleien
d. de stuwwallen zonder oppervlakte water en met mineraalarme gronden
b. hogere dekzanden, stuwwallen en smelwaterafzettingen
Kenmerkend voor het oostelijke zandgebied is dat de bewoning zeer verspreid is. Dit is zichtbaar in het grote aantal
a. heidevelden
b. eenmansessen
c. keuters
d. stuwwallen
b. eenmansessen
Het noordelijk zandgebied bestaat grotendeels uit
a. Een laaggelegen dekzandvlakte
b. Stuwwallen
c. Een keileemplateau
d. Een uitgestrekt stuifzandgebied
c. Een keileemplateau
Stuwwallen aan de zuidzijde van het Drents keileemplateau bevatten
a. Gestuwde pakketten keileem
b. Grind afkomstig van een oostelijk riviersysteem
c. Rivierklei
d. Restanten van inmiddels afgegraven veen
a. Gestuwde pakketten keileem
Door stijging van het grondwater ontstond er rondom het keileemplateau van Drente
a. Rivierduinen
b. Laagveen
c. Stuifzand
d. Hoogveen
d. Hoogveen
De Hondsrug en een aantal ZZO-NNW georienteerde langgerekte ruggen zijn ontstaan door
a. Zeer sterke poolwinden die vanuit het drooggevallen Noordzeebekken over Nederland waaide
b. een ijslob die zich aan het einde van de eennalaatste ijstijd zich een weg heeft gebaand tussen twee doodijspakketten door
c. Smeltwater van de ijskap die aan het einde van de laatste ijstijd vanuit het Noordzeebekken over Nederland spoelde
d. de opstuwende werking van het ijs dat uit het ONO kwam
b. een ijslob die zich aan het einde van de eennalaatste ijstijd zich een weg heeft gebaand tussen twee doodijspakketten door
De afwateringsrichting van de beken op het Drents Plateau is voornamelijk bepaald door
a. De veenkoloniale afgravingen ten behoeve van de turfwinning
b. De ruggen die op het plateau voorkomen
c. De eerste ontwikkeling van de landbouw gedurende het Neolithicum
d. De breedte en ondiepte van de dalen
b. De ruggen die op het plateau voorkomen
De oorspronkelijke hoogveenbegroeiing werd gedomineerd door de groei van
a. Russen en zegges
b. Veenmos
c. Riet
d. Berken en elzen
b. Veenmos
De ontginning van de oorspronkelijke heidevelden in het noordelijk zandgebied vond pas plaats
a. na het oprichten van Staatsbosbeheer
b. na de uitvinding van de potstal
c. na de uitvinding van de kunstmest
d. na het afgraven van het hoogveen
c. na de uitvinding van de kunstmest
In het noordelijk zandgebied zijn in de gebieden die qua waterhuishouding het gunstigst waren voor landbouw zijn
a. veldpodzolen en haarpodzolen ontstaan
b. madeveengronden en vlierveengronden ontstaan
c. beekeerdgronden en moerige eerdgronden ontstaan
d. enkeerdgronden en laarpodzolen ontstaan
d. enkeerdgronden en laarpodzolen ontstaan
Tijdens het Neolithicum, het laatste deel van de steentijd toen men nog wel vuurstenen gebruiksvoorwerpen had voor snijden, hakken etc, maar al granen verbouwde, zijn de belangrijkste bouwwerken in het noordelijk zandgebied
a. celtic fields
b. hunebedden
c. esdorpen
d. terpen
b. hunebedden
De ‘woeste gronden’ (voornamelijk de heidevelden) in Drenthe werden sinds de Middeleeuwen tot in de 19e eeuw beheerd door de
a. grootgrondbezitters
b. de natuurbeheerders
c. marke organisaties
d. de cultuurmaatschappijen
c. marke organisaties
In het kader van ruilverkavelingen in de 20e eeuw hebben de essen van het noordelijk zandgebied
a. Hun oorspronkelijke verkaveling behouden
b. Een geheel andere verkaveling gekregen
c. Een aanmerkelijk dikker esdek gekregen
d. Een aanmerkelijk dunner esdek gekregen
b. Een geheel andere verkaveling gekregen
Schaalvergroting in de 16e en 17e eeuw van vervening van het noordelijke zandgebied was vooral
a. het gevolg van de behoefte aan brandstof in de Hollandse steden
b. het gevolg van de regulering van de hoogveenontginning
c. het gevolg van het afschaffen van de marke-organisaties
d. het gevolg van de ruilverkavelingen
a. het gevolg van de behoefte aan brandstof in de Hollandse steden