7. De voegwoorden Flashcards

1
Q

priusquam

A

ondersch. voegw.
voordat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

quoniam

A

ondersch. voegw.
aangezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

quin

A

ondersch. voegw.
dat; dat niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

quasi

A

ondersch. voegw.
alsof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aut

A

nevensch. voegw.
of

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

at

A

nevensch. voegw.
maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vero

A

nevensch. voegw.
inderdaad; maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

si

A

ondersch. voegw.
als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

autem

A

nevensch. voegw.
maar; echter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verum

A

nevensch. voegw.
maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sed

A

nevensch. voegw.
maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

postquam

A

ondersch. voegw.
nadat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

nec of neque

A

nevensch. voegw.
en niet; ook niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

quod

A

ondersch. voegw.
omdat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dum

A

ondersch. voegw.
terwijl; zolang als; totdat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nisi

A

ondersch. voegw.
als niet; tenzij

17
Q

nam

A

nevensch. voegw.
want

18
Q

enim

A

nevensch. voegw.
want

19
Q

quamquam

A

ondersch. voegw.
hoewel

20
Q

ut + ind

A

ondersch. voegw.
zoals; toen; wanneer

21
Q

ut + conj

A

ondersch. voegw.
dat; (om) te; opdat; zodat

22
Q

et

A

nevensch. voegw.
en; ook

23
Q

igitur

A

nevensch. voegw.
dus

24
Q

-que

A

nevensch. voegw.
en

25
Q

ergo

A

nevensch. voegw.
dus

26
Q

ubi

A

ondersch. voegw.
toen; wanneer

27
Q

cum + ind

A

ondersch. voegw.
toen; wanneer

28
Q

cum + conj

A

ondersch. voegw.
toen; omdat; hoewel

29
Q

ac of atque

A

nevensch. voegw.
en

30
Q

tamquam

A

ondersch. voegw.
zoals; alsof; als het ware

31
Q

quia

A

ondersch. voegw.
omdat

32
Q

ne

A

ondersch. voegw.
dat niet; (om) te; dat; opdat niet

33
Q

quamvis

A

ondersch. voegw.
hoewel; hoe … ook

34
Q

sive of seu

A

ondersch. voegw.
hetzij; of als

35
Q

velut

A

ondersch. voegw.
zoals