6.7 - Appareils ménagers Flashcards
1
Q
een stofzuiger
A
un aspirateur
2
Q
een koffiezetapparaat
A
un percolateur
3
Q
een koelkast
A
un réfrigérateur
4
Q
een wasmachine
A
une machine à laver
5
Q
een apparaat inschakelen
A
brancher un appareil
6
Q
werken, gaan
A
marcher
7
Q
Het koffiezetapparaat werkt niet meer.
A
Le percolateur ne marche plus.
8
Q
Toch wel! Je hebt het niet ingeschakeld.
A
Mais si! Tu ne l’as pas branché.
9
Q
een fornuis (met vier branders)
A
une cuisinière (à quatre becs)
10
Q
een strijkijzer
A
un fer à repasser
11
Q
een microgolfoven
A
un four à micro-ondes
12
Q
een koelkast
A
un frigo
