6.1 Kopen en verkopen Flashcards
de actie
die Aktion, die Aktionen
Onze actie van vandaag, twee potten jam voor de prijs van één!
Unsere Aktion des Tages: zwei Gläser Marmelade für den Preis von einem!
aanbieden
anbieten; bot an, hat angeboten
in de rij staan
anstehen; stand an, hat angestanden
Voor de concertkaarten hebben we twee uur in de rij gestaan
Für die Konzetkarten haben wir zwei Stunden angestanden
uitzoeken
aussuchen
de keus
die Auswahl
We hebben verscheidene modellen ter keuze
Wir haben mehrere Modelle zur Auswahl
betalen
bezahlen
bieden
bieten; bot, hat geboten
Hij biedt me honderd euro voor de tafel
Er bietet mir hunderd Euro für den Tisch
kopen, boodschappen doen, winkelen
einkaufen
Ik ga nog gauw even boodschappen doen
Ich gehe noch schnell einkaufen
winkelen
einen Einkaufsbummel machen
Op zaterdag ga ik graag winkelen
Am samstag mache ich gern einen Einkaufsbummel
het winkelcentrum
das Einkaufszentrum, die Einkaufszentra
aanbevelen
empfehlen; empfiehlt, empfahl, hat empfohlen
De kok beveelt vandaag varkenspoot met zuurkool aan
Der Koch empfiehlt heute Eisbein mit Sauerkraut
doen, afdoen, afhandelen
erledigen
Het moet snel gaan, omdat ik nog veel te doen heb
Es muss schnell gehen, weil ich noch vieles erledigen muss
de kassa
die Kasse, die Kassen
Laat uw lidmaatschapskaart aan de kassa zien!
Zeigen Sie Ihre Mitgliedskarte an der Kasse!
de krat
der Kasten, die Kästen
Voor het feest hebben we een krat bier gekocht
Für die Feier haben wir einen Kasten Bier gekauft
kopen
kaufen
de koper
der Käufer, die Käufer
het warenhuis
das Kaufhaus, die Kaufhäuser
de kist, de krat
die Kiste, die Kisten
de kist is te zwaar voor jou
Die Kiste ist zu schwer für dich
de klant
der Kunde, die Kunden
de lijst
die Liste, die Listen
Ik maak een lijstje met wat je allemaal moet kopen
Ich schreibe dir eine Liste, was du alles einkaufen musst
de markt
der Markt, die Märkte
meenemen
mitnehmen; nimmt mit, nahm mit, hat mitgenommen
de zak
der Sack, die Säcke
De handelaar laadt tien zakken aardappels op zijn wagen
Der Händler lädt zehn Säcke mit Kartoffeln auf seinen Wagen
de etalage
das Schaufenster, die Schaufenster
de rij
die Schlange, die Schlangen
Voor de kassa vormde zich een lange rij.
An der Kasse bildete sich eine lange Schlange
de zak, het zakje
die Tüte, die Tüten
Wilt u de bonbons in een zakje of in een doosje
Wollen Sie die Pralinen in einer Tüte oder einer Schachtel
over, overig
übrig
de overige boeken zijn goedkoper
die übrigen bücher sind billiger
de verkoop
der Verkauf, die Verkäufe
verkopen
verkaufen
betalen
zahlen
Kan ik betalen?
Bitte zahlen!
teruggeven
zurückgeben; gibt zurück, gab zurück, hat zurückgegeben
adviseren
beraten; berät, beriet, hat beraten + 4
Bij het kopen van kleren adviseert mijn vriendin me
Beim Kleiderkauf berät mich meine Freundin
halen, kopen
besorgen
Ik moet nog brood halen
Ich muss noch Brot besorgen
verkrijgbaar
erhältlich
In de boekhandel verkrijgbaar
In der Buchhandlung erhältlich
verwerven, (aan)kopen
erwerben; erwirbt, erwarb, hat erworben
We hebben een perceel aan het meer gekocht
Wir haben ein Grundstück am See erworben
garanderen
garantieren
De fabrikant garandeert de kwaliteit van dit product
Der Hersteller garantiert für die Qualität dieses Produkts
de catalogus
der Katalog, die Kataloge
verkrijgbaar
verfügbar
Het spijt me, dit model is helaas niet meer verkrijgbaar
Es tut mir leid, dieses Modell ist leider nicht mehr verfügbar
onderhandelen
verhandeln
Over de prijs van de auto moeten we eerst nog onderhandelen
Über den Preis des Autos müssen wir erst noch verhandeln
verkopen
vertreiben, vertrieb, hat vertrieben
De firma verkoopt haar producten via internet
Die Firma vertreibt ihre Produkte über das Internet
wegen
wiegen, wog, hat gewogen
opzij leggen, apart houden, reserveren
zurücklegen
De verkoper heeft de ketting tot morgen voor me opzij gelegd
Der Verkäufer hat mir die Kette bis morgen an der Kasse zurückgelegt