6. farmacokinetische fase Flashcards

1
Q

Fase 1 reacties (biotransformatie)

A

oxidatie reacties
reductie reacties
hydrolysereacties

geven nieuwe functionele groepen

ontstane metabolieten minder lipofiel

meestal 1e stap in biotransformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fase 2 reacties (biotransformatie)

A

ook conjugatiereacties genoemd

koppeling van metabolieten aan lichaamseigenstoffen

metabolieten zijn ofwel gevormd in Fase 1 reacties
ofwel een oorspronklijke stof

de producten zijn inactief en sterk hydrofiel
worden renaal geëxcreteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

microsomale enzymen (biotransformatie)

A

in fosfolipidenmembraan van ER van levercellen

katalyseren meeste oxidatieve reacties
glucuronzuurconjugaties

omvat belangrijke groep oxidatieven enzymen:
Mono-oxygenasen of mixed-function oxydase

Sleutelenzym hierbij is Cytochroom P450

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

niet-microsomale enzymen (biotransformatie)

A

alle enzymen niet in de fosfolipide van levercellen

bijvoorbeeld: mitochondriale enzymen
cytoplasmatische enzymen
plasma gelokaliseerde enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cytochroom P450 (biotransformatie)

A

groep van iso-enzymen
bij mens meer dan 30 geïdentificeerd
omzetting van verschillende substraten

belangrijke variabiliteit in activiteit
=> variabiliteit in farmacokinetische parameters
therapeutisch effect

2 oorzaken variabiliteit: genetische factoren
interacties GM’s e.a. stoffen

speciesverschillen: kwalitatief en kwantitatief
=> beïnvloeden: ontdekken nieuwe GM’s
extrapolatie werking, bijwerkingen en
toxiciteit van proefdier naar mens

intraspecies verschillen in snelheid metabolisme
=> gedeeltelijk bepaald

Inborn errors -> vele farmacgenetische aandoeningen
slechts tot uiting bij toediening GM’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

enzyminductie vs enzyminhibitie (biotransformatie)

A

enzymiductie: verhoogde productie enzym oiv stoffen
enzyminhibitie: verlaagde productie enzym oiv stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

belangrijkste enzyminductoren (biotransformatie)

A

barbituraten : fenobarbital
=> versnelt biotransformatie orale anticoagulantia
antidepressiva
steroïden (contraceptiva)
theophylline
fenytoïne

anti-epileptica: fenytoïne
carbamezepine

Sint-Janskruid

roken

ethanol

pesticiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

enzyminductie (biotransformatie)

A

BELANGERIJKE BRON GM-interacties !!!

klinisch belangrijk bij chronische inname

kwantitatief bepaald door concentratie inductor
duur aanwezigheid inductor
genetische factoren

microsomale enzymactiviteit kan toeneme oiv
geneesmiddelen
andere stoffen (pesticiden, alcohol,
polycyclische arom. koolwaterstoffen)
=> de novo synthese Cytochroom P450 e.a. enzymen

niet-microsomale enzymen kunnen geïnduceerd
=> snellere biotransformatie van GM’s e.a. stoffen

snellere metabolisatie geeft kortere halfwaardetijd
daling werkingsduur
daling werkzaamheid

inductoren aanwezig => onderhoudsdosis verhoogd
inductoren afwezig => dosis terug verlagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

enzyminhibitie (biotransformatie)

A

BELANGERIJKE BRON GM-interacties !!!
=> vrnl bij GM’s met kleine therapeutische index

klinisch belangrijk al na 1e inname

microsomale enzymactiviteit kan dalen o.i.v.
geneesmiddelen
voedingsstoffen

tragere biotransformatie van GM’s e.a. stoffen
=> verhoogde conc. dus ook meer risico bijwerkingen

tragere metabolisatie geeft langere halfwaardetijd
stijging werkingsduur
stijging werkzaamheid

inhibitoren aanwezig => onderhoudsdosis verlagen
inhibitoren afwezig => dosis terug verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belangrijkste enzyminhibitoren (biotransformatie)

A

cimetidine

clarithromycine

erythromycine, itraconazol en ketoconazol
=> verlaagt biotransformatie ciclosporine (immunosupr)

pompelmoes/pomelo
=> vertraagt biotransformatie cholesterol verlagers
zelf als niet op hetzelfde moment ingenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

first-pass effect (biotransformatie)

A

1st passage door lever of longen -> systeemcirculatie
=> bij orale inname of via inhalatie

biotransformatie in lever en longen
=> biologische beschikb. daalt -> meer GM nodig

GM dat goed resorbeert in maagwand toch lage biologische beschikbaarheid. voorbeelden: aspirine
morfine
heroïne

parenterale dosis lagere concentratie nodig
=> meteen in systeemcirculatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

systeembeschikbaarheid na orale toediening wordt bepaald door … (biotransformatie)

A

het first-pass effect

de farmaceutische beschikbaarheid

resorbeerbaarheid

eventuele omzettingen in het maagdarmlumen voor absorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Excretie (excretie)

A

belangrijkste excretieorganen: nieren
gal
longen
nieren: wateroplosbare GM’s
wateroplosbare afbraakproducten van GM’s

longen: vluchtige stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

urinaire excretie (excretie)

A

= glomerulaire filtratie (niet-eiwitgbonden GM’s)
+ tubulaire sectretie (via transporteiwitten)
+ tubulaire reabsorptie (via passieve diffusie)
=> vetoplosbare GM’s
niet-geïoniseerde GM’s

hydrofiele stoffen -> overanderd uitgescheiden

hydrofobe stoffen -> eerst biotransformatie naar hydrofiele stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

clearance (excretie)

A

het vermogen van een orgaan om een farmacon uit te scheiden

het volume lichaamsvloeistof dat per tijdseenheid volledig van het GM wordt “geklaard”

verminderd bij ouderen of bij nieraandoeningen
=> aanpassing dosis per toediening of dosisinterval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

secretiesystemen zuren en basen (excretie)

A

pH van urine bepaald mee de ionisatiegraad van zwak zuren en zwak basische GM’s

zuren = anionen
=> zwak zure GM’s -> gerabsorbeerd
zwak basische GM’s -> uitgescheiden

basen = kationen
=> zwak zure GM’s -> uitgescheiden
zwak basische GM’s -> gerabsorbeerd

17
Q

farmacokinetiek

A

wiskundige beschrijving van de snelheid waarmee de processen van vrijgave, opname, verdeling en eliminatie van een geneesmiddel verlopen
=> wordt uitgedrukt in een concentratie-tijd curve

gegevens gebruiken voor het opstellen van de juiste dosering voor een individuele patiënt
=> klinische faramcokinetiek