5.2 Transmissie van micro-organismen Flashcards

1
Q

Trasmissie

A

De overdracht van een pathogeen (ziekteverwekker), een bron (externe milieu) of huidige gastheer naar een volgende gastheer (interne milieu).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Transmissiecyclus

A

beschrijft de processen die een rol spelen bij de transmissie, en die zich steeds weer herhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke transmissiecyclus processen kun je beschrijven?

A

o Hoe verlaat de pathogeen een geïnfecteerde host?
o Waar overleeft de pathogeen na het verlaten van de host?
o Hoe dringt de pathogeen binnen bij een nieuwe host?
o Hoe vindt verdere vermenigvuldiging plaats?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

porte d’entrée

A

ziekteverwekker komt het lichaam binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Porte d’exit

A

ziekteverwekker verlaat het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Directe transmissie

A

verplaatsing van pathogeen van de ene naar andere mensen
o Zoenen, druppels, aanraken, hoesten, niezen, bloedtransmissie via placenta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Indirecte transmissie

A

verplaatsing via andere mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vehicle-borne (Indirecte transmissie)

A

besmet voedsel, water, handdoeken, gereedschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vector-borne (Indirecte transmissie)

A

insecten, dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

air-borne (Indirecte transmissie)

A

lange afstand door de lucht (bijv. stof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parenteraal (Indirecte transmissie)

A

door inspuiting, direct in de bloedbaan (bijv. besmette injectienaalden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verticale transmissie

A

ouder op kind (geboorte, moedermelk, baarmoeder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Horizontale transmissie

A

alles behalve verticale trasmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vormen zijn van transmissie:
- Op basis van de bron…
- Op basis van de routes…

A
  • Op basis van de bron van infectie (zoönose): overdragen dier op mens (bijv. Q-koorts)
  • Op basis van de routes die het pathogeen volgt (bijv. seksueel, fecaal-oraal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Externe milieu

A

ziekteverwekker in omgeving, mens of dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Expositie

A

blootstelling

17
Q

Interne milieu

A

ziekteverwekker in het lichaam
o Of een infectie wel of niet tot ziekte leidt, hangt af van de aard van het pathogeen en van de immunologische reactie van de gastheer

18
Q

Attack rate

A

de mate waarin een infectie met ziektebeelden optreedt (griepje –> hondsdolheid)

19
Q

Reproductiegetal R0

A

bepaalt of, en hoe snel, een micro-organisme (en de daardoor veroorzaakte ziekte) zich kan verspreiden in een bevolking

20
Q

Factoren Reproductiegetal R0

A

o de waarschijnlijkheid van transmissie tussen een geïnfecteerde en vatbare persoon
o de frequentie van contacten in de populatie
o de duur dat een geïnfecteerd persoon besmettelijk blijf
o de proportie van de populatie die door natuurlijke infectie of vaccinatie al immuun is tegen de ziekteverwekker

21
Q

R0 < 1

A

één geïnfecteerd persoon gemiddeld minder dan één andere persoon besmet

22
Q

R0 > 1

A

exponentiële groei van het aantal nieuwe infecties

23
Q

Hoe hoger de waarde van R0, des te … is het een epidemie te bestrijden

A

moeilijker

24
Q

Uitbraak

A

plotselinge toename in het aantal gevallen van een infectieziekte boven het verwachte aantal (ook een enkel geval in nieuw gebied)
o Kans op exponentiële groei
o Beperkt op gebied

25
Epidemie
plotselinge toename in het aantal ziektegevallen, waarbij de ziekte zich actief verspreid en veel mensen zijn aangedaan in een beperkt geografisch gebied (bijv. stad, land of regio) o Routine beleid als verwacht (seizoensgriep) o Crisisbeleid als onverwacht (bijv. ebola in Afrika)
26
Pandemie
epidemie die meerdere landen treft in meerdere continenten o Onverwacht, zeer disruptief, crisisbeleid
27
Endemie
ziekte is continu aanwezig, soms met seizoensgriep gebonden epidemieën; bevolking vindt het normaal, routinematig bestrijding