517-533 Flashcards
1
Q
Brevis
A
-, breve; brevis
Kort
2
Q
Properāre, -ō
A
Zich haasten
3
Q
Postulāre, -ō
A
Eisen
4
Q
Ārdēre, -eō
A
Ārsī, -
Branden
5
Q
Sustinēre, -eō
A
Sustinuī, sustentum
Omhooghouden; tegenhouden; uithouden
6
Q
Statuere, -ō
A
Statuī, statūtum
Plaatsen; vaststellen; beslissen
7
Q
Cadere, -ō
A
Cecidī, cāsum
Vallen
8
Q
Cōnsistere, -ō
A
Cōnsititī, -
Halt houden; zich opstellen
9
Q
Aperīre, -iō
A
Aperuī, apertum
Openen; onthullen
10
Q
Haurīre, -iō
A
Hausī, haustum
Uitscheppen; opslokken
11
Q
Spatium
A
Spatiī
De ruimte; de afstand; de tijdsduur
12
Q
Fessus
A
-a, -um
Vermoeid
13
Q
Integer
A
Integra, integrum
Ongeschonden
14
Q
Impār + dat.
A
-, -; imparis
Niet gelijk aan; niet opgewassen tegen
15
Q
Superāre, -ō
A
Overwinnen; overblijven