467-491 Flashcards
1
Q
Ēdūcere, -ō
A
Ēdūxī, ēductum
Naar buiten brengen; opvoeden
2
Q
Expōnere, -ō
A
Exposuī, expositum
Buitenzetten; uiteenzetten
3
Q
Excipere, -iō
A
Excēpī, exceptum
Uitnemen; opvangen
4
Q
Ēripere, iō
A
Ēripuī, ēreptum
Wegrukken
5
Q
Exīre, -eō
A
Exiī, exitum
Buitengaan; eindigen
6
Q
Impōnere, -ō
A
Imposuī, impositum
Plaatsen op; opleggen
7
Q
Ingredī, -ior
A
Ingressus sum
Binnengaan; beginnen
8
Q
Inīre, eō
A
Iniī, initum
Binnengaan; beginnen
9
Q
Iūdus
A
Iūdī
Het spel; de school
10
Q
Causa
A
Causae
De oorzaak; de reden; het proces
11
Q
Cūra
A
Cūrae
De zorg
12
Q
Bellum
A
Bellī
De oorlog
13
Q
Cōnsilium
A
Cōnsiliī
Het overleg; de raad; het plan
14
Q
Mātrimōnium
A
Mātrimōniī
Het huwelijk
15
Q
Proelium
A
Proeliī
De veldslag