50-150 Flashcards
facio + stt (2x)
facere, feci, factum – 1 maken, doen 2 maken tot + dubbele acc
Factum (2x)
1 daad 2 feit
res + gen
Rei- zaak, ding
re vera
Inderdaad
res secundae + gen
Rerum secundarum- voorspoed
res gestae + gen
Rerum gestarum - krijgsdaden
res militaris + gen
Rei militaris - krijgswezen
res novae + gen
Rerum novarum - omwenteling, revolutie
res publica + gen
Rei publicae - staat (lett. Openbare zaak)
Res adversae
Rerum adversarum - tegenspoed
ac (2x)
- En 2. Dan, als (na alius & idem)
Atque
- En 2. Dan, als (na alius & idem)
dico + stt
Dicere, dixi, dictum- Zeggen
do + stt
Dare, dedi, datus- geven
habeo (2x) + stt
Habere, habui, habitum- 1. hebben, houden 2. Beschouwen als (+ dubbele accusativus)
alius
alia, aliud - (een) ander(e)
Alius… alius….
de een … de ander
Alii… alii
Sommigen… anderen…
video (2x) + stt
Videre, vidi, visum- 1. Zien 2. Erop toezien
Videor + stt
Videri, visus sum- schijnen
Videtur mihi (2x)
1 het schijnt me goed toe 2 ik besluit (+ infin)
per +nv (3x)
+acc - 1. door (…heen) 2. gedurende 3. Door (middel van)
animus (3x)
- Geest 2. Ziel 3. Stemming
Habere in animo
van plan zijn
am (4x)
- Reeds 2. Nu 3. Eindelijk 4. (Niet) meer (na ontkenning)
de + nv (2x)
+abl -1. Van … af (naar beneden) 2. Over (bijv. Nadenken over)
enim
Want, immers
idem
Eandem, idem - hetzelfde, dezelfde
idem ac
Dezelfde, hetzelfde als
idem atque
Dezelfde, hetzelfde als
nihil / nil (2x)
- Niets 2. Niet, geenszins
nos
Wij
nullus + gen
Nullius - geen