0-50 Flashcards
1
Q
et … et
A
zowel… als
2
Q
sum + stt
A
esse, fui - zijn
3
Q
futurus
A
toekomstig
4
Q
qui
A
quae, quod- 1. welke? (vraagwoord) 2. die, dat (betr. vnw)
5
Q
in + abl (2x)
A
- in, op 2. tijdens
6
Q
in + acc (2x)
A
- naar (binnen), in 2. tot, jegens
7
Q
-que
A
en
8
Q
non
A
niet
9
Q
hīc
A
hier
10
Q
hic
A
haec, hoc - deze, dit
11
Q
is (2x)
A
ea, id - 1. hij, zij, het 2. die, dat
12
Q
ille
A
illa, illud - die, dat
13
Q
ad+ nv (2x)
A
+acc - 1. naar, tot aan 2. bij
14
Q
se
A
zich acc/abl
15
Q
tu
A
jij
16
Q
sed
A
maar
17
Q
non modo… sed etiam
A
niet alleen… maar ook
18
Q
non solum… sed etiam
A
niet alleen… maar ook