4.1 Socialisten en anarchisten in Rusland Flashcards

1
Q

Hoe ziet de rangorde eruit?

A

Alles boven de Tsaar is god.

  1. Geestelijkheid
  2. Adel (Bojaren)
  3. Bourgeoisie
  4. Boeren en arbeiders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was er nauwelijks?

A

Industrie, dus bijna geen arbeiders. Modernisering was niet nodig, er waren toch genoeg boeren / lijfeigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat woonden de boeren?

A

De boeren (90% van de Russen) wonen in een MIR (=dorpsgemeenschap).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een LIJFEIGENSCHAP?

A
Een soort horigheid afgeschaft in 1861 maar:
- Nog steeds bestaan er HERENDIENSTEN
- Betaald de derde stand de BELASTING
- Vragen bojaren HOGE PACHT
De boeren worden steeds ontevredener.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie was Alexander II? (Laatste Tsaren)

A

Hij schaft lijfeigenschap af (1861) om landbouw te moderniseren. en zorgt voor beginnende industrialisatie. Fabrieken gebouwd, steenkool- en ertsmijnen en spoorwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie was Alexander III? (Laatste Tsaren)

A

Industrialisatie (transport) en sociale kwestie. Kleine verbeteringen voor arbeiders, zoals 11urige werkdag. Maar boeren nog steeds slecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie was Nicolaas II Romanov? (Laatste Tsaren)

A

Hij was de laatste tsaar.
- Staat een parlement toe (=DE DOEMA)
- Vertrouwen in Raspoetin
- Wereld Oorlog 1
- Verliezen in de opstanden en oorlogen -> afgezet door communisten
- Familie vermoord (Anastasia)
Familie Romanov regeerde ruim 300 jaar tot aan 1917.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat had Nicolaas II nauwelijks?

A

Bestuurservaring toen hij aan de macht kwam. Van bloeiende regeerperiode tot de bijnaam: Bloedige Nicolaas (in 1905 toen hij een opstand neersloeg). Daarna een parlement toegestaan, de Doema.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat was de nieuwe ideologie?

A

Socialisme.
- Ideologische stroming -> Socialisme (gelijkheid!)
Industrialisatie (GB):
- Arbeiders hebben het slecht, de ongelijkheid wordt groter = “Verelendung”
- Sociale kwestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was de Russische bevolking?

A

Ontevreden dus opkomst politieke stromingen / groeperingen, zoals:
- Tegen elke vorm van georganiseerde regering
- Geen privébezit maar alles is van iedereen
- Bereiken met geweld
Narodniki - De MIR als bezitter en bestuurder van de grond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat was de Socialistische Revolutionaire Partij?

A

Boeren moeten revolutie starten om een socialistische staat te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke nieuwe ideologie komt erbij?

A

Socialisme / Marxisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zegt/denkt Marx?

A
  1. Ongelijkheid is te groot / Verelendung (arbeiders worden steeds zwaarder onderdrukt, situatie wordt onhoudbaar).
  2. Arbeiders in opstand/revolutie na “Verelendung”
    - Revolutie in heel de wereld: arbeiders verenigd!
  3. Bestuur in handen van arbeiders = dictatuur van het Proletariaat
  4. Naar de Sociale Heilstaat = volledige gelijkheid in de samenleving (Het Ideaal!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bojaren

A

Russische edelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lijfeigenschap, lijfeigene

A

Boeren zijn niet vrij, maar horen bij de heer van het landgoed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mir

A

Dorpsgemeenschappen waarin de boeren gewend waren alles onderling te regelen. Het Russische ‘mir’ betekend ook vrede.

17
Q

anarchisme

A

Socialisme zonder staat, kleine gemeenschappen regeren zichzelf.

18
Q

socialisme

A

Ideologie waarbij fabrieken en boederijen gemeenschappelijk bezit zijn.

19
Q

narodniki

A

Anarchistische-socialisten die de mir als bestuurseenheid zagen.

20
Q

Socialistische Revolutionaire Partij, socialisten-revolutionairen

A

Partij die boerensocialisme nastreefde. De boeren waren de motor van een socialistische revolutie.

21
Q

koelakken

A

Zelfstandige vrije boer die voor de markt produceert.

22
Q

ideologie

A

Samenhangend stelsel van ideeën over hoe de maatschappij eruit moet zijn.

23
Q

marxistische socialisme

A

Socialisme met gemeenschappelijke eigendom van fabrieken invoeren zoals Karl Marx dat voorzag: door een revolutie van de arbeidsklasse als die groot genoeg was.

24
Q

Russische Sociaaldemocratische Arbeidspartij (RSDAP)

A

Marxistische-socialistische partij, later communistische partij genaamd.

25
bolsjewieken
Voorstanders van een revolutie door de partij namens de arbeidersklasse.
26
mensjewieken
Russische marxisten die echt wilden afwachten tot er voldoende arbeiders voor de revolutie waren.
27
communisme, communisten
Ideologie waarin alle kapitaal, geïnvesteerd in industrie en landbouw en geld, in handen can de gemeenschap is.