4/4/2023 Flashcards
1
Q
because of
A
vanwege
2
Q
time change
A
de tijdsverandering
3
Q
to say (+past)
A
zeggen, zeiden, hebben gezegd
4
Q
hill
A
de heuvel
5
Q
message
A
het bericht
6
Q
to feel (+ irregular past)
A
voelen, voelden, hebben gevoeld
7
Q
sunny
A
zonnig
8
Q
tiring
A
vermoeiend
9
Q
to have to (+irregular past)
A
moeten, moesten
10
Q
I had to stay up all night
A
Ik moest de hele nacht OPBLIJVEN
11
Q
to stay awake
A
opblijven
12
Q
to stay
A
blijven, bleven, zijn gebleven
13
Q
to come home
A
thuiskomen
14
Q
we came back home
A
we zijn thuisgekomen
15
Q
especially because i didn´t sleep
A
vooral omdat ik niet geslapen heb