21/03 Flashcards
1
Q
The older you become, the faster the time goes
A
Hoe ouder je wordt, hoe sneller de tijd gaat
2
Q
to drive
A
rijden
3
Q
to clean
A
schoonmaken
4
Q
to procrastinate
A
uitstellen
5
Q
it looks like
A
het lijkt op
6
Q
the colors
A
de kleuren
7
Q
i remember
A
zich herinneren (ik herinner me..)
8
Q
dog
A
de hond
9
Q
friendly
A
aardig
10
Q
to hug/cuddle
A
knuffelen
11
Q
male and female cat
A
de kater, de poes
12
Q
I prefer..
A
Ik heb een voorkeur voor..
13
Q
to order
A
bestellen
14
Q
shipping costs
A
de verzendkosten
15
Q
the floor/ground
A
de verdieping