3A1 De levenscyclus Flashcards
Fragiele X syndroom (FXS)
X-gebonden dominante overerving
Verstandelijke beperking
Vrouwen zijn niet/milder aangedaan
CGG-repeats in FMR1-gen: 55-200 is premutatie (geen FXS, neurologische klachten, hoger risico op kind met FXS), >200 is volle mutatie.
Anticipatie: aandoening wordt met de generaties erger
Mutaties: de novo vs. somatisch vs. kiemlijn?
Maternale vs. paternale UPD11
Maternale UPD11: Silver-Russel syndroom (klein, dun, ‘failure to thrive’)
Paternale UPD11: Beckwith-Wiedemann syndroom (groot, grote tong, omphalocele, risico tumoren)
UPD = uniparentale disomie (2 chromosomen van dezelfde ouder)
Overerving: imprinting
Hoe werkt de pil?
Tanner stadia
4 functies van Sertolicellen
- Voedingsfunctie
- Bloed-testisbarrière door ‘occluding junctions’
- Fagocytose
- Productie v/d hormonen ABP, estradiol, inhibine en MIS
‘Weg’ van spermacellen
Testis –> rete testis –> ductuli efferentes –> ductus epidydimis
Ductuli efferentes hebben trilharen, ductus epidydimis heeft sterocilia. Wat is het verschil in functie tussen die?
Trilhalen: transport
Stereocilia: oppervlaktevergroting + opname van voedingsstoffen
Histologische kenmerken van prostaatkanker
Donker cytoplasma, alleen luminale cellen (geen basale!), grote kern, prominente nucleolus
Vaak in perifere zone
Innervatie van genitaliën (snijzalen en ZO.4 week 1)
Sympathisch: nn. splanchnici minor en imus; nn. splanchnici lumbales (bij man ook nn. splanchnici sacrales!)
Parasympatisch: nn. splanchnici pelvici
Somatosensorisch/motorisch: n. pudendus
Nervus pudendus
Zowel motorisch als sensorisch
Komt vanuit S2-S4
Welke structuren lopen door canalis obturatorius?
Oorzaken van infertiliteit/steriliteit
Azoöspermie, anovulatie, afsluiting tubae falopii
Classificatie van anovulatie: WHO I, II en III
WHO I (hypo-hypo): laag FSH en LH, laag oestradiol
Hypofyseprobleem
WHO II (normo-normo): normaal FSH, normaal/verhoogd LH, normaal oestradiol
Meestal PCOS
WHO III (hyper-hypo): hoog FSH en L, laag oestradiol
Ovariaprobleem: vervroegde overgang