3.1 - 3.9 Flashcards

1
Q

Mission statement

A

Soms geeft een organisatie haar missie in een mission statement weer. Zo’n statement beschrijft de basisfilosofie van de organisatie, de kernwaarden en ambities, in 1 korte alinea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Corporate story

A

Steeds vaker zie je dat organisaties hun kernwaarden vertalen in een corporate story. Zo’n corporate story is een bedrijfsverhaal. Een goede corporate story is authentiek, geloofwaardig en inspirerend geschreven. Ook vertel je zo’n verhaal binnen 3 minuten. Het heeft een kernboodschap en komt met bewijzen voor de belofte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Strategische kloof/gap

A

Het verschil tussen de doelstellingen van een organisatie en de te verwachten resultaten bij ongewijzigd beleid. Strategische beleidsontwikkeling heeft ten doel deze kloof te overbruggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ist- en soll-situatie

A

Met een GAP-analyse brengen we het verschil tussen de huidige en gewenste situatie met bijbehorende prestaties in beeld. De huidige situatie noemen we ook wel de Ist-situatie en de gewenste situatie de Soll-situatie. Het verschil tussen de huidige en gewenste prestatie is vaak te kwantificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Missie

A

De missie van een organisatie is afgeleid van haar visie. De missie beschrijft welk doel en welk resultaat de organisatie nastreeft. De missie geeft de ambities van de organisaties weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Visie

A

De visie bestaat uit de overtuiging en de opvattingen van de organisatie. De visie geeft haar kijk op het leven en de maatschappij weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Identiteit

A

De identiteit van een organisatie heeft een aantal kenmerken. Bij voorkeur zijn deze al langere tijd ‘eigen’ aan de organisatie en duidelijk zichtbaar in alle activiteiten. De organisatie toont haar identiteit aan de omgeving via de corporate identity mix.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Imago

A

Het imago is het beeld dat de publieksgroepen van een organisatie hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reputatie

A

De reputatie ligt in het verlengde van het imago. Het verschil is dat de reputatie concreter is dan het imago. Het imago ontstaat meer door associaties: de reputatie meer door prestaties. De reputatie omvat vooral zaken zoals de financiële prestaties en het maatschappelijk verantwoord ondernemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Naamsbekendheid

A

Is de naam van een organisatie of bedrijf of een merknaam binnen de doelgroep, dan is de kans dat mensen kiezen voor het product, dienst of organisatie groter. Merken met een grote bekendheid en hoge kwaliteitsbeleving worden A-merken genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Positioneren

A

Het doel van positioneren is klanten tot aankoopgedrag verleiden en duurzame relaties met hen opbouwen. Het is hierbij altijd interessant om je te richten op herhaalde transacties. Je streeft naar dat tevreden klanten terugkomen voor een nieuwe aankoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kernwaarde

A

De kernwaarde is de persoonlijkheid van de organisatie, is bepalend voor alle communicatie, online en offline, vormgeving, het beeldgebruik en taalgebruik en het gedrag van de organisatie. Voorbeeld: Nike maakt sportschoenen en kleren en heeft als kernwaarde: avontuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Propositie

A

In de marketingcommunicatie spreek je niet over een ‘boodschap’ maar over een propositie. In de propositie doe je een belofte. ‘Just do it’ van Nike is een krachtige propositie. Het geheim van een sterke propositie is dat je niet denkt vanuit de organisatie maar vanuit de ontvangers. Wat spreekt die ontvangers aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Branded identiteit

A

Bij branded identiteit zijn dochterondernemingen in hun communicatie zelfstandig. Zij voeren een eigen (huis)stijl. Het lijkt voor buitenstaanders alsof merken niet met de moederorganisatie te maken hebben. Dat komt bijvoorbeeld voor bij organisaties die uiteenlopende producten verkopen. Denk aan PepsiCo. Deze organisatie brengt diverse producten op de markt met verschillende merknamen. Maar nergens staat dat deze van PepsiCo zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Endorsed identiteit

A

De dochterondernemingen hebben bij endorsed identiteit wel een eigen stijl, maar het moederbedrijf blijft herkenbaar. Een endorsed identiteit maakt verscheidend binnen een eenheid mogelijk. Het is een soort moeder-dochterrelatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Monolitische identiteit

A

Bij een monolithische identiteit hanteert de hele organisatie met alle dochterondernemingen 1 naam en 1 stijl. Een organisatie met een monolitische identiteit is gemakkelijk te herkennen en gebruikt overal dezelfde symbolen. Dat heeft een voordeel bij de promotie. Een nieuw product of een nieuwe dienst wordt dan namelijk snel bekend dankzij de bekendheid van het moedermerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gedrag

A

De belangrijkste uiting van de identiteit is het gedrag van een organisatie. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop medewerkers met klanten omgaan. Bij veel organisaties is de invloed van gedrag op imagovorming de bepalende factor. Zeker bij organisaties als ziekenhuizen en scholen waar veel medewerkers dagelijks contact hebben met de doelgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Communicatie

A

Communicatie is een geschikt middel om identiteit van de organisatie naar buiten te brengen. Het voordeel ervan is dat het snel is in te zetten. Veelgebruikte communicatiemiddelen zijn brochures, advertenties, online communicatie via social media en events.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Symboliek

A

Symboliek maakt een organisatie zichtbaar en herkenbaar. Symboliek zorgt voor het ‘beeld’ dat de buitenwereld van een organisatie krijgt. Beelden zijn vaak een sterker communicatiemiddel dan woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Huisstijl

A

Een huisstijl geeft vorm aan de (gewenste) identiteit. De huisstijl bepaalt sterk het beeld van de organisatie. Ook voor kleine organisaties is een sterke huisstijl belangrijk. Daarom is het zinvol veel te investeren in een aansprekende huisstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Logo

A

Het logo is de naam van de organisatie in een bepaald lettertype, samen met een symbolisch teken. Namen scheppen verwachtingspatronen. Je hebt een ander beeld van iemand die Floris-Jan heet dan van iemand die Samantha heet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Woordmerk

A

Een woordmerk is een merk dat bestaat uit één of meer woorden. Dit kan de naam van het bedrijf of product zijn maar ook een slagzin kan een merk opleveren. Een logo bestaat vaak uit een woordmerk met een beeldmerk. (bijvoorbeeld het woord Nike met als beeldmerk de streep eronder).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beeldmerk

A

Een beeldmerk of logo is een grafische uiting die met een bedrijfs- of productnaam dan wel met een organisatie geassocieerd wordt. Een beeldmerk is een beeld dat overeenkomt met het merk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kleurgebruik

A

Een vaste kleur zorgt voor herkenning. Denk aan het kenmerkende geel van Shell of het typische rood van Ferrari. Bepaal de vaste huisstijlkleur en laat deze zo veel mogelijk terugkomen. In het interieur, op social media, de site, visitekaartjes, tassen, bedrijfswagens. Dus altijd en overal.

25
Q

Topografie

A

Topografie bestaat uit vaste grafische elementen zoals: lettertypen, marges en opmaak. Hierover maak je binnen de organisaties duidelijke afspraken. Dat zorgt voor eenheid in de presentatie. De keuze van een lettertype moet weloverwogen zijn.

26
Q

Landimago

A

Het beeld dat buitenstaanders van het land hebben.

27
Q

Branche-imago

A

Het beeld dat buitenstaanders van de branche hebben (verstoord imago van de branche kan negatief effect hebben op het imago van alle organisaties van die branche, bijvoorbeeld advocaten.

28
Q

Organisatie-imago

A

Het beeld dat buitenstaanders van de organisatie hebben. Bijvoorbeeld de overheid.

29
Q

Merk-imago

A

Het beeld dat buitenstaanders van het merk hebben.

30
Q

Product-imago

A

Het beeld dat buitenstaanders van het product hebben.

31
Q

Gebruikers-imago

A

Het beeld dat buitenstaanders van de gebruikers hebben.

32
Q

Informationele positionering

A

Bij informationele positionering staat het communiceren van een concreet voordeel centraal. Zo’n concreet voordeel noem je ook wel de functionele waarde. Deze strategie gebruik je bij nieuwe producten of bij producten die een probleem oplossen, zoals schoonmaakmiddelen. De kernboodschap is dat het merk unique selling points (USP’s) heeft en beter is dan andere merken.

33
Q

Transformationele positionering

A

Bij een transformationele positionering ligt de nadruk op het communiceren van waarden, bijvoorbeeld een emotionele waarde. Waarden zijn zaken die de consument belangrijk vindt. Deze strategie zet je in bij producten die mensen voor hun plezier kopen, zoals bier. Ook als producteigenschappen geen grote rol spelen, zoals parfum, kun je deze positionering kiezen. Zo kun je het merk dan toch lading geven.

34
Q

Tweezijdige positionering

A

Tweezijdige positionering verbindt functionele eigenschappen van het product met waarden van de consument. Op deze manier wordt er een merkpersoonlijkheid opgebouwd. Deze positionering komt steeds vaker bij producten die eerder sterk informationeel werden gepositioneerd, zoals luiers en maandverband. Dus: het maandverband neemt niet alleen het meeste vocht op.

35
Q

Uitvoeringspositionering

A

Uitvoeringspositionering is een positionering vanuit de uitvoering van een campagne. Uitvoeringspositionering wordt vaak toegepast in sterk concurrerende markten. Het merk wordt dan gekoppeld aan een symbool of element. Een voorbeeld is het symbool van de KLM: een zwaan.

36
Q

Effectconcept

A

Het effectconcept beschrijft het gevolg van de aankoop. Bijvoorbeeld: ‘puistjes zijn weg na het gebruik van …’.

37
Q

Associatieconcept

A

Met het associatieconcept leg je een verband (associatie) tussen het merk en iets anders. Zo associëren veel parfummerken zich met vrouwelijkheid, romantiek of beroemde modellen. Associatieconcepten zet je vooral in als er weinig echte voordelen zijn en je de kopers aanspreekt op emotie en beleving. Denk maar aan sigaretten, parfum en mode.

38
Q

Explicatieconcept

A

Het explicatieconcept legt uit wat de voordelen van een product of dienst zijn, hoe het werkt en welke elementen het bevat. Het explicatieconcept kun je goed gebruiken bij nieuwe producten. Ook kun je het inzetten bij merken met een apart verhaal. Je geeft dan informatie over de herkomst, de samenstelling of het duurzame en maatschappelijke verantwoorde karakter van het merk.

39
Q

Vergelijkingsconcept

A

Het vergelijkingsconcept gebruik je als je het merk wilt vergelijken met een ander merk. Bijvoorbeeld: Pepsi met Coca-Cola. Maar ook Lidl laat bijvoorbeeld door het vergelijken van bonnetjes zien dat boodschappen bij hen goedkoper zijn.

40
Q

Informeren

A

De basisstrategie informeren is een vorm van eenrichtingscommunicatie en gaat over bekendmaken. Hierbij staat centraal: kennis overdragen.

41
Q

Overtuigen

A

Wil je de doelgroep overtuigen, ga dan anders te werk. Bedenk in de eerste plaats voor welke argumenten en emoties je publiek gevoelig is.

42
Q

Dialogiseren

A

De basisstrategie dialogiseren is vooral nuttig bij het creëren van draagvlak, bij interactieve beleidsvorming en bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Geschikte middelen zijn werkgroepen en bijeenkomsten.

43
Q

Formeren

A

De basisstrategie formeren pas je toe als er conflicterende belangen zijn. Bijvoorbeeld als de organisatie te maken heeft met doelgroepen die andere doelen nastreven. Als je bindende afspraken wilt maken hanteer je deze strategie ook.

44
Q

Online communicatie

A

Online communicatie is een breed begrip waaronder diverse communicatiesoorten en-middelen vallen die online plaatsvinden. Vormen van online communicatie zijn bijvoorbeeld e-mail nieuwsbrieven, e-mail en chat. Online communicatie kenmerkt zich vooral door interactie met de gebruiker/bezoeker.

45
Q

Offline communicatie

A

Offline communicatie wordt vaak een stuk persoonlijker ervaren dan online communicatie. Een facebookbericht of foto op Instagram is heel algemeen, terwijl een kaartje, bijvoorbeeld voor een verjaardag of bij een klacht veel persoonlijker is. Hiermee bindt je klanten. Denk maar aan bol.com, bij een klacht ontvangt een klant vaak een persoonlijk kaartje met excuses.

46
Q

Multimediale

A

Multimedia is een term die verwijst naar digitale media waarop zowel tekst, geluid als (al dan niet bewegend) beeld kan worden opgeslagen en waarin interactiviteit tussen gebruiker en programma mogelijk is. Voorbeelden van multimedia zijn internet, dvd of pda.

Bij Multimediale dan spreek je over televisie en radio.

47
Q

Cross Mediale

A

Crossmedia is een term afkomstig uit de marketingcommunicatie. De term heeft momenteel geen vaste definitie, maar in het algemeen wordt ermee bedoeld dat een media-uiting via verschillende media wordt gedaan. Dit concept noemt men dan ook een crossmediaal concept.

Bij Cross Mediaal wordt er gebruikt van meerdere communicatiemiddelen die elkaar aanvullen. De platformen die hier gebruikt worden kunnen van alles zijn, bijvoorbeeld tv, billboard of radio.

48
Q

One-to-one

A

Bij one-to-one is er een een-op-een relatie met de doelgroep. Er worden honderden verschillende boodschappen verstuurd naar honderden verschillende mensen. Elke boodschap is afgestemd op de leefwereld van de ontvanger. Je houd rekening met de individuele wensen van de ontvanger en stemt je boodschap af op de individuele ontvanger.

49
Q

One-to-many

A

Bij one-to-many is er 1 zender die zijn boodschap uitdraagt naar vele ontvangers. De boodschap stem je af op het gemiddelde, individuele wensen spelen geen rol.

50
Q

many-to-many

A

Bij many-to-many is er geen dominante speler. Er zijn veel zenders en veel ontvangers. Een ontvanger kan ook zender worden en omgekeerd. Er worden ontelbare connecties gelegd tussen zenders en ontvangers. Als marketeer kun je de controle over je boodschap hierdoor kwijtraken. Een voorbeeld van many-to-many is een Facebook bericht.

51
Q

Stakeholders

A

Stakeholders zijn behalve klanten ook medewerkers, sollicitanten, samenwerkingspartners, investeerders, het brede publiek en de politiek.

52
Q

Publieksgroepen

A

Een publieksgroep is een groep mensen met gemeenschappelijke kenmerken die in een vergelijkbare relatie tot de organisatie staan. In de corporate communicatie zijn ‘publieksgroepen’ de groepen waar de communicatie van de organisatie zich in het bijzonder op richt.

53
Q

Marketing- en communicatiedoelgroepen

A

Bij marketing heb je de doelgroep: de mensen die jouw product (gaan) lopen. Bij marketingcommunicatie heb je ook een doelgroep; de zogeheten communicatiedoelgroep. De communicatiedoelgroep is de groep mensen naar wie jij communiceert dat jouw product op de markt is.

54
Q

Interne doelgroep

A

Interne doelgroep: personeelsleden, oud-medewerkers, partners en/of familie van (oud)medewerkers, bestuurders, etc.

55
Q

Externe doelgroep

A

Externe doelgroep: klanten, prospects, leveranciers, omwonenden, pers, overheid, financiers, etc.

56
Q

Intermediaire doelgroep

A

Intermediaire doelgroepen zijn groepen of personen die ingezet kunnen worden om over het verbetertraject te communiceren. Denk bijvoorbeeld aan de redactie van het personeels- of huisblad of de lokale pers (wijk- en buurtkrant, lokale of regionale radio en tv).

57
Q

Primaire doelgroep

A

: De primaire doelgroep zijn de consumenten, de uiteindelijke gebruikers. De boodschappen waarmee men zich richt op de consumenten kunnen mede van belang zijn voor andere belangengroepen.

58
Q

Secundaire doelgroep

A

De boodschappen waarmee men zich richt op de consumenten kunnen mede van belang zijn voor andere belangengroepen. Deze andere belangengroepen noemen wij de secundaire doelgroep. De secundaire doelgroep wordt beïnvloed door promotie die gericht is op de finale consumenten.