1.1 - 1.3 Flashcards

1
Q

ZMBO - Model

A

Het klassieke model: zender - boodschap - medium - ontvanger is nuttig om een aantal theoretische communicatiebegrippen te benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zender

A

Degene die een communicatieboodschap verstuurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontvanger

A

Degene bij wie de communicatie bedoeld of onbedoeld terechtkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Boodschap

A

Communicatie-inhoud die de zender wil overbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Medium

A

Het kanaal waarlangs een zender zijn boodschap overbrengt. Bijvoorbeeld een telefoon, tv, krant of social media.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(en)Coderen

A

Omzetten van gedachten en/of gevoelens in een boodschap (in woord, beeld en/of lichaamstaal) door de zender.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Decoderen

A

Interpreteren van de boodschap door de ontvanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ruis en feedback/terugkoppeling.

A

Externe ruis: Verstoring van het communicatieproces door factoren van buitenaf zoals verkeerslawaai.

Feedback: Reactie van een ontvanger naar een zender.

Terugkoppeling: Reactie van de zender op de feedback van de ontvanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intrapersoonlijke communicatie

A

De intrapersoonlijke communicatie is de communicatie met zichzelf, en dus is er maar één persoon bij betrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interpersoonlijke communicatie

A

De communicatie tussen twee of meer personen, via verbale of non-verbale berichten, wordt interpersoonlijke communicatie genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Groepscommunicatie

A

Als een groepslid een boodschap stuurt naar een of meer groepsleden (ontvangers) met de bewuste intentie om het gedrag van de ontvangers te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Massacommunicatie

A

Massacommunicatie of openbare communicatie is communicatie waarbij grote groepen mensen worden bereikt. Dit impliceert dat de zender of communicator gebruikmaakt van kanalen die een massale duplicatie mogelijk maakt. De communicatiemiddelen die worden toegepast in massacommunicatie noemt men massamedia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Metacommunicatie

A

Is communicatie over communicatie. Bijvoorbeeld: Als je met iemand in gesprek bent en je verstaat de andere persoon niet goed zeg je; “ik versta jou niet goed”. Dit is dus communicatie over de communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verbale communicatie

A

Verbale communicatie: Communicatie via gesproken en geschreven taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Non-verbale communicatie

A

Non-verbale communicatie: Communicatie via lichaamstaal en stemgebruik (blik, stem, geur, gebaren, kleding).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intentionele communicatie

A

Intentionele communicatie: Intentionele communicatie is communicatie die men bewust inzet. Dit bewust inzetten van communicatie kan zowel verbaal als non-verbaal. Intentionele communicatie is communicatie waarbij de zender de bedoeling tot communiceren heeft.

17
Q

Niet-intentionele communicatie

A

Niet-intentionele communicatie: Communicatie waarbij de zender niet de bedoeling heeft te communiceren maar waarbij wel een boodschap overkomt. Bij non-intentionele communicatie is vaak sprake van lichaamstaal. Bijvoorbeeld moeten “blozen” bij schaamte.

18
Q

Vocale communicatie

A

Vocale communicatie: Vocaal is alles wat betrekking heeft tot de stem. Alle communicatie die dus mondeling wordt gevoerd door het gebruik van de stem, denk hierbij aan zingen, een goed gesprek of een oproep uit een luidspreker. Dit allen zijn voorbeelden van vocale communicatie.

19
Q

Non-vocale communicatie

A

Non-vocale communicatie: Non-verbale communicatie (of analoge communicatie) omvat elke vorm van uitwisseling van boodschappen tussen mensen of dieren via niet-talige signalen. Non-verbaal + non-vocaal = lichaamstaal, mimiek, oogcontact, ondersteunende gebaren, tekens of symbolen.

20
Q

Auditieve communicatie

A

Auditieve communicatie: Auditieve communicatie is communicatie door middel van gesproken woorden of klanken.

21
Q

Visuele communicatie

A

Visuele communicatie: Visuele communicatie door middel van beelden, objecten, gebaren en/of kleuren.

22
Q

Formele communicatie

A

Formele communicatie: Officiële, geplande en vastgelegde communicatie binnen een bedrijf.

23
Q

Informele communicatie

A

Informele communicatie: Communicatie binnen een organisatie die niet langs vastgelegde structuren en lijnen verloopt.

24
Q

Eenzijdige communicatie

A

Eenzijdige communicatie: Er is sprake van eenrichtingsverkeer wanneer de zender informatie geeft, maar de ontvanger er niet op reageert of wanneer de zender informatie geeft zonder een reactie van de ontvanger te verwachten.

25
Q

Tweezijdige communicatie

A

Tweezijdige communicatie: Bij tweezijdige communicatie hebben de zender en de ontvanger rechtstreeks contact met elkaar en zijn ze afwisselend zender en ontvanger. Voorbeelden zijn: een gesprek, een interview en een mondeling examen.

26
Q

Meerzijdige communicatie

A

Meerzijdige communicatie: Bij meerzijdige communicatie is iedere deelnemer zowel zender als ontvanger. Voorbeelden hiervan zijn een gesprek tussen mensen, een discussie of een forum. Meerzijdige communicatie is trager, maar vaak wel doeltreffender dan eenzijdige communicatie.

27
Q

Selectieve blootstelling

A

Niemand leest de krant in zijn geheel of ziet alle tv-programma’s of alle nieuwe filmpjes op YouTube. Er is iets als selectieve blootstelling: je kiest uit het totale aanbod de informatie die jou aanstaat.

28
Q

Selectieve perceptie

A

Communicatietheorie waarbij je ervan uitgaat dat mensen maar een deel van alle informatie uit hun omgeving registreren. Ze nemen vooral waar wat past bij hun eigen gevoelens en overtuigingen.

29
Q

Selectieve interpretatie

A

Mensen de neiging om alleen te zien wat ze willen zien en te horen wat ze willen horen.

30
Q

Selectieve acceptatie

A

Dingen wel of niet accepteren.

31
Q

Selectief onthouden

A

Een selectief geheugen (onthouden) houdt in dat je bepaalde zaken onthoudt, maar andere dingen totaal niet.