3.1-3.8 (NE-FR) Flashcards

1
Q

Toekennen

A

accorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

overeenkomen/samen gaan

A

s’accorder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Engels

A

anglais

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

behoren tot

A

appartenir à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een baby

A

un bébé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een doos

A

une boîte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

goedenavond

A

bonsoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een baan/een job

A

un boulot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een comité

A

un comité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gemeenschappelijk

A

commun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een gemeente

A

une commune e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

en contract

A

un contrat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een controle

A

un contrôle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de cultuur

A

la culture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rechtopstaand/overeind

A

debout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

meenemen

A

emporter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

met zich meebrengen/veroorzaken/trainen

A

entraîner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oefenen/trainen

A

s’entraîner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een soort

A

une espèce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een studie

A

une étude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

juist/precies

A

exactement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een ervaringen/een experiment

A

un expérience

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

februari

A

février

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een smaak

A

un goût

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de vreugde
la joie
26
een lip
une lèvre
27
plaatselijk
local
28
een materie/een onderwerp
une matière
29
1000
mille
30
minder
moindre
31
de natuur
la nature
32
noodzakelijk
nécessaire
33
gebruikelijk/normaal
normal
34
een geur
une odeur
35
een oom
un oncle
36
het goud
l’or
37
delen/verdelen
partager
38
onder elkaar verdelen
se partager
39
een gedachte
une pensée
40
verwittigen/voorkomen
prévenir
41
produceren
produire
42
gebeuren/voorkomen/optreden
se produire
43
beschermen
protéger
44
zich beschermen tegen
se protéger contre
45
een eigenschap/een kwaliteit
une qualité
46
een verantwoordelijke
un/une responsable
47
verzamelen/samenbrengen
réunir
48
samenkomen
se réunir
49
rollen/rijden
rouler
50
vuil
sale
51
een secretaris/een secretaresse
un/une secrétaire
52
een sector
un secteur
53
een reeks
une série
54
de grond/de vloer/de bodem
le sol
55
derde
troisième
56
een overwinning
une victoire
57
een acteur
un acteur
58
zeer veel houden van/dol zijn op
adorer
59
een agent
un agent
60
een namiddag
un après-midi
61
een aankomst
une arrivée
62
een kunstenaar/een kunstenares
un/une artiste
63
aanvallen
attaquer
64
een schip
un bateau
65
een keten
une chaîne
66
een veld/een gebied
un champ
67
een kat
un chat
68
een cijfer
un chiffre
69
een gemeenschap
une communauté
70
bouwen/opstellen
construire
71
gebouwd worden
se construire
72
een contact
un contact
73
het omgekeerde
le contraire
74
kort
court
75
de oprichting/de creatie
la création
76
een keuken/(het) koken
une cuisine
77
dansen
danser
78
buiten
dehors
79
duren/voortduren
durer
80
een verkiezing
une élection
81
een vergissing/een fout
une erreur
82
een evenement
un évènement
83
ter sprake brengen/aanhalen
évoquer
84
een draad
un fil
85
een functie
une fonction
86
vormen
former
87
zich vormen
se former
88
een smoel
une gueule
89
een eiland
une île
90
zweren
jurer
91
licht
léger
92
de volgende dag
le lendemain
93
liegen
mentir
94
observeren/behouden
observer
95
waargenomen worden
s’observer
96
deelnemen aan
participer à
97
een zak (van een kledingstuk)
une poche
98
het heden
le présent
99
een prins
un prince
100
publiceren/uitgeven
publier
101
nadenken (over)
réfléchir (à)
102
verwijderen/halen uit
retirer
103
zich terugtrekken
se retirer
104
een jurk
une robe
105
vastgrijpen/vastpakken
saisir
106
een oplossing
une solution
107
een sport
un sport
108
omgaan met/behandelen
traiter
109
uniek
unique
110
een wil
une volonté
111
een ongeval
un accident
112
ontvangen
accueillir
113
een daad/een akte
une acte
114
huidig/actueel
actuel
115
toesturen
adresser
116
onmiddellijk
aussitôt
117
verminderen/naar beneden halen
baisser
118
zich bukken
se baisser
119
een bende
une bande
120
een dier
une bête
121
branden
bruler
122
tot rust brengen/bedaren/kalmeren
calmer
123
rustig worden
se calmer
124
bekwaam
capable
125
een gevecht/een strijd
un combat
126
toevertrouwen aan
confier à
127
in vertrouwen nemen
se confier à
128
bevestigen
confirmer
129
bevestigd worden
se confirmer
130
wijden aan
consacrer à
131
een misdrijf
un crime
132
een debat
un débat
133
half
demi
134
een avondeten
un dîner
135
rustig aan/zacht
doucement
136
vreemd
étrange
137
uitdrukken
exprimer
138
zich uitdrukken
s’exprimer
139
een agent
un flic
140
ondervragen
interroger
141
een lijst
une liste
142
leveren/bezorgen
livrer
143
een meerderheid
un majorité
144
een beroep
un métier
145
gemiddeld
moyen
146
het donker
le noir
147
een oorsprong
une origine
148
open/openhartig
ouvert
149
een periode
une période
150
een personage
un personnage
151
een bevolking
une population
152
een principe
un principe
153
dichtstbijzijnd/nabij
proche
154
verminderen
réduire
155
verminderen
se réduire
156
een regel/een norm
un règle
157
een vertraging
un retard
158
een vergadering/een samenkomst
une réunion
159
Russisch
russe
160
steunen/ondersteunen
soutenir
161
verrassen
surprendre
162
een percentage/een gehalte
een taux
163
triest
triste
164
echt/waarlijk
véritable
165
een ouder persoon/een senior
un vieux
166
een wijn
un vin
167
een appartement/een flat
un appartement
168
drukken op/duwen
appuyer (sur)
169
steunen op
s’appuyer sur
170
een artikel/een lidwoord
un article
171
bekennen
avouer
172
centraal
central
173
een sleutel
un clé
174
volledig
complètement
175
een kust
une cote
176
een schreeuw/een gil
un cri
177
blijven/verblijven
demeurer
178
een tand
une dent
179
passeren/overschrijven
dépasser
180
zichzelf overtreffen
se dépasser
181
een volksvertegenwoordiger
un député
182
afbreken/vernietigen
détruire
183
zichzelf vernietigen
se détruire
184
een ontwikkeling
un développement
185
opvoeden/hoger plaatsen
élever
186
stijgen tot/oplopen tot
s’élever à
187
enorm/groot/reusachtig
énorme
188
verbazend
étonner
189
verbaasd zijn over
s’étonner de
190
een buitenlander
un étranger
191
het buitenland
l’étranger
192
uiteraard
évidemment
193
een honger
une faim
194
uiteindelijk/ten slotte
finalement
195
een fonds
un fonds
196
nauwelijks
guère
197
het toeval
le hasard
198
aarzelen
hésiter
199
een intentie
une intention
200
verbieden
interdire
201
binden/vastbinden/met elkaar in verband brengen
lier
202
een bericht
un message
203
een ministerie
un ministère
204
een doelstelling
un objectif
205
een vogel
un oiseau
206
een hervorming
une réforme
207
spijt hebben/betreuren
regretter
208
een afspraak
un rendez-vous
209
neerzetten/(laten) rusten
reposer
210
rusten
se reposer
211
onthullen
révéler
212
blijken
se révéler
213
uiteenhalen/scheiden
séparer
214
uit elkaar gaan
se séparer
215
een zorg
un soin
216
onderstrepen/benadrukken
souligner
217
veronderstellen
supposer
218
zeker
sûrement
219
een verrassing
une surprise
220
stil/rustig
tranquille
221
een gat
un trou
222
de vakantie
les vacances
223
het geweld
la violence
224
een diefstal/een vlucht
un vol
225
Een halte/het stoppen/een arrest
un arrêt
226
Aantrekken/lokken
attirer
227
Een ticket/een biljet
un billet
228
Beknopt/kort
bref
229
Een geschenk
un cadeau
230
Gemeentelijk
communal
231
Besluiten/afsluiten
conclure
232
Vaststellen
constater
233
Kosten
coûter
234
Vrijmaken/verspreiden/afleiden
dégager
235
Zich losmaken/vrijkomen
se dégager
236
Neerzetten/ergens plaatsen
déposer
237
Neerslaan
se déposer
238
Een verlangen
un désir
239
Een detail
un détail
240
Discussiëren
discuter
241
Een leerling(e)
un/une élève
242
Een vijand
un ennemi
243
Vastleggen/opstellen
établir
244
Zich vestigen
s’établir
245
Het ijzer
le fer
246
De kosten
les frais
247
Een knie
un genou
248
Een gewoonte
une habitude
249
De bovenzijde/de bovenkant
le haut
250
Italiaans
italien
251
Breed/ruim/wijd
large
252
Een machine
une machine
253
Een zieke
un/une malade
254
Een rage/een mode
une mode
255
Natuurlijk
naturel
256
Benoemen
nommer
257
Een nota/een muzieknoot/een notitie
une note
258
Officieel
officiel
259
Het westen
l’ouest
260
Een park
un parc
261
Een regen
une pluie
262
Bezitten
posséder
263
Diep
profond
264
Bewijzen
prouver
265
Een provincie
une province
266
Zeldzaam
rare
267
Een netwerk
un réseau
268
Een zithoek/een salon
un salon
269
De enige
le seul
270
Het naar buiten gaan/een uitstapje
une sortie
271
Plots/plotseling
soudain
272
Beter/hoger/bovenste
supérieur
273
Een televisie
une télé(vision)
274
Een gebied/een territorium
un territoire
275
Slepen/voortslepen
trainer
276
Slepen/voortslepen
trainer
277
Zichzelf voortslepen
se trainer
278
Dertig
trente
279
Mikken naar/treffen
viser
280
Een administratie/een bestuur
une administration
281
Wegrukken
arracher
282
Zich losrukken
s’arracher
283
Regelen
arranger
284
In orde komen/overeenkomen
s’arranger
285
Een voorsprong
une avance
286
Een schoonheid
une beauté
287
Een kandidaat
un candidat
288
Een kampioen
un champion
289
Een lied
une chanson
290
De woede
la colère
291
Veroordelen (tot)
condamner (à)
292
Een adviseur
un conseiller
293
Een gevaar
un danger
294
Gevaarlijk
dangereux
295
Een moeilijkheid
une difficulté
296
Een domein
un domaine
297
Twijfelen (aan)
douter (de)
298
Vermoeden
se douter de
299
Een element
un élément
300
Verwijderen
éloigner
301
Zich verwijderen
s’éloigner
302
Een verkozene
un élu
303
Ervandoor gaan/snel gaan/schaduwen
filer
304
Een inwoner
un habitant
305
Een winter
un hiver
306
Een schande
une honte
307
Het belang/de omvang
l’importance
308
Mengen/vermengen
mêler
309
Zich mengen in/zich met elkaar vermengen
se mêler à/de
310
Een geheugen
une mémoire
311
Verdienen
mériter
312
Verdiend worden
se mériter
313
Een nieuwaangekomene
un nouveau
314
Buigen
pencher
315
Voorover buigen/zich buigen over
se pencher
316
Het personeel
le personnel
317
Een gewicht
un poids
318
Een productie
une production
319
Uitlokken/provoceren
provoquer
320
Puur/zuiver
pur
321
Regelen/in orde brengen/oplossen
régler
322
Geregeld worden
se régler
323
Vervangen
remplacer
324
Vervangen worden
se remplacer
325
Vullen
remplir
326
Gevuld worden
se remplir
327
Respecteren
respecter
328
Elkaar respecteren
se respecter
329
Rijk
riche
330
Een roman
un roman
331
Droog
sec
332
Een zetel/een fauteuil/een zitplaats
in siège
333
Een bedrag
une somme
334
Een vakbond
un syndicat
335
Een tante
une tante
336
Vreselijk/geweldig
terrible
337
Echter
toutefois
338
Een rechtbank
un tribunal
339
Een verkoop
une vente
340
De buik
le ventre
341
Een afwezigheid
une absence
342
Beschuldigen (van)
accuser (de)
343
Elkaar beschuldigen
s’accuser
344
Hallo (aan de telefoon)
allô
345
Verwonden
blesser
346
Zich bezeren
se blesser
347
Een vriend/een vriendin
un/une camarade
348
Jazeker/ongetwijfeld
certes
349
Een kasteel
un château
350
Een sigaret
une cigarette
351
Overtuigen (van)
convaincre (de)
352
Een paar/een koppel
un couple
353
Een afkeer hebben van
détester
354
Van elkaar een afkeer hebben
se détester
355
Raden
deviner
356
Duidelijk worden uit
se deviner à
357
Een verschil
une différence
358
Dubbel
double
359
Een pijn
une douleur
360
Een uitgave
une édition
361
Trouwen met
épouser
362
Met elkaar trouwen
s’épouser
363
Een trap
un escalier
364
Een student
un étudiant
365
Een leven
une existence
366
Het bestaan
l’existence
367
Een vel/een blad
une feuille
368
Het voetbal
le foot(ball)
369
Een woud
une forêt
370
Roken
fumer
371
Een station
une gare
372
Inschrijven
inscrire
373
Zich inschrijven
s’inscrire
374
Een journalist(e)
un/une journaliste
375
Een traan
une larme
376
Langzaam
lentement
377
Een ziekte
une maladie
378
Bedreigen
menacer
379
Een stuk
un morceau
380
Een land/een natie
une nation
381
Een officier
un officier
382
Tegenover elkaar plaatsen
opposer
383
Zich verzetten tegen
s’opposer à
384
Een brood
un pain
385
Vergeven
pardonner
386
Elkaar vergeven
se pardonner
387
Een zin
une phrase
388
Een brug
un pont
389
Lenen/schenken
prêter
390
Geleend worden
se prêter
391
Privé
privé
392
Uitspreken
prononcer
393
Zich uitspreken
se prononcer
394
Een dieet/een bewind
un régime
395
Ernstig/serieus
sérieux
396
Plaatsen
situer
397
Zich bevinden
se situer
398
Een bron
une source
399
Geweldig
super
400
Veranderen
transformer
401
Zich veranderen
se transformer
402
Een universiteit
une université
403
Waals
wallon
404
Absoluut
absolutement
405
Op prijs stellen
apprécier
406
Elkaar waarderen
s’apprécier
407
Een vergadering
une assemblée
408
Een avontuur
une aventure
409
Raar/eigenaardig
bizarre
410
Een fles
une bouteille
411
Brits
britannique
412
Een budget
un budget
413
De rust/de kalmte
le calme
414
Een carrière
une carrière
415
Een kampioenschap
un championnat
416
Burgerlijk
civil
417
Een geweten
une conscience
418
Vloeien
couler
419
Cultureel
culturel
420
Een datum
une date
421
Meer
davantage
422
De bovenzijde/de bovenkant
le dessus
423
Ontwikkelen
développer
424
Zich ontwikkelen
se développer
425
Een duivel
un diable
426
Een toespraak
un discours
427
Samen
ensemble
428
Omgeven/omringen
entourer
429
Zich omringen met
s’entourer de
430
Uitbreiden
étendre
431
Zich uitbreiden over
s’étendre à
432
Een figuur
une figure
433
Dwingen/forceren
forcer
434
Zichzelf dwingen
se forcer
435
Een menigte
une foule
436
De toekomst
le futur
437
Een held
un héros
438
Een initiatief
une initiative
439
Geel
jaune
440
De jeugd
la jeunesse
441
Een winkel
un magasin
442
Een museum
un musée
443
Een oppositie
une opposition
444
Een opening
une ouverture
445
Een passie
une passion
446
Een spoor
une piste
447
Een voorstel
une proposition
448
Snel
rapide(ment)
449
Eisen/opeisen
réclamer
450
Ademen
respirer
451
Een verantwoordelijkheid
une responsabilité
452
Bellen
sonner
453
Een getuige
un témoin
454
Een spoor
une trace
455
De dag ervoor/het waken
la veille
456
Nazien
vérifier
457
Blijken te kloppen
se vérifier
458
Een weekend
un weekend