2.1-2.8 (NE-FR) Flashcards

1
Q

een hulp

A

une aide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Duits

A

allemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een wapen

A

une arme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een bank (financiële instelling)

A

une banque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

binnenkort

A

bientôt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een kantoor/een werktafel/een bureau

A

un bureau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verstoppen

A

cacher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zich verstoppen/zich verbergen

A

se cacher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een kaart

A

une carte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een centrum

A

un centre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een (aarden) weg

A

un chemin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een hond

A

un chien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

besturen/rijden/voeren

A

conduire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zich gedragen

A

se conduire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een binnenplaats/een schoolplein

A

une cour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het (gerechts)hof

A

la cour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

lopen

A

courir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verschillend

A

différent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

moeilijk

A

difficile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verdwijnen

A

disparaître

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een dossier

A

un dossier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

voorkomen

A

empêcher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

verontschuldigen

A

excuser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zich verontschuldigen

A

s’excuser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een kracht
une force
26
links/de linkerkant
la gauche
27
gelukkig
heureux
28
van belang zijn/invoeren
importer
29
vrij
libre
30
een lijn
une ligne
31
een echtgenoot
un mari
32
de zee
la mer
33
een maatregel
une mesure
34
een muur
un mur
35
nieuw/vernieuwd
neuf
36
een nieuwtje
une nouvelle
37
een kunstwerk
une œuvre
38
het werk van een kunstenaar
l’œuvre
39
een foto
une photo
40
een beleid/een politiek
une politique
41
verkiezen
préférer
42
de eerste
le premier
43
voorbereiden/bereiden
préparer
44
zich voorbereiden
se préparer
45
klaar
prêt
46
bidden
prier
47
een terugkeer
un retour
48
heilig
saint
49
een kennis
un savoir
50
een tafereel/een scène
une scène
51
eenvoudig
simple
52
zich herinneren
se souvenir de
53
een herinnering
un souvenir
54
proberen
tenter
55
een titel
un titre
56
verkopen
vendre
57
verkocht worden
se vendre
58
een kunst
un art
59
een mond
une bouche
60
een geluid
un bruit
61
een kopje koffie/koffie
un café
62
duur
cher
63
een haar
un cheveu
64
een kleur
une couleur
65
een twee
un deux
66
een richting
une direction
67
de directie/de leiding
la direction
68
een dollar
un dollar
69
meenemen
emmener
70
een plek
un endroit
71
inschatten/schatten
estimer
72
een feest
une fête
73
sterk/zeer/erg
fort
74
slaan/kloppen/treffen
frapper
75
elkaar slaan
se frapper
76
menselijk
humain
77
installeren
installer
78
zich vestigen
s’installer
79
een belang
un intérêt
80
juni
juin
81
daar/ginds
là-bas
82
mei
mai
83
een wijze
une manière
84
een lid
un membre
85
geboren worden
naître
86
een aantal
un nombre
87
meer bepaald
notamment
88
een nummer
un numéro
89
verkrijgen
obtenir
90
een kans
une occasion
91
een baas
un patron
92
doorgaan met/voortzetten/achtervolgen
poursuivre
93
doorgaan
se poursuivre
94
een uitspraak/een woord
un propos
95
een resultaat
un résultat
96
slagen in/lukken
réussir
97
lachen
rire
98
een zaterdag
un samedi
99
redden
sauver
100
vluchten
se sauver
101
de veiligheid/de zekerheid
la sécurité
102
een eeuw
un siècle
103
een onderwerp
un sujet
104
een systeem
un système
105
zo
tellement
106
een term/een termijn
un terme
107
verenigd/effen
uni
108
gebruiken
utiliser
109
gebruikt worden
s’utiliser
110
de waarheid
la vérité
111
een glas
un verre
112
twintig
vingt
113
een zicht/een visie
une vue
114
beweren
affirmer
115
een oproep
un appel
116
een leger
une armée
117
bereiken/raken/treffen
atteindre
118
vooruitgaan/naar voren schuiven
avancer
119
naar voren komen
s’avancer
120
het onderste deel
le bas
121
Belgisch
belge
122
bewegen/verschuiven/verplaatsen
bouger
123
een doelstelling/een doelpunt
un but
124
honderd
cent
125
laden/inladen
charger
126
een commissie
une commission
127
een voorwaarde
une condition
128
de conditie/de omstandigheden
la condition
129
schreeuwen/roepen
crier
130
een crisis
une crise
131
een beslissing
une décision
132
verklaren
déclarer
133
een begin/een start
un départ
134
voortaan
désormais
135
een vinger
un doigt
136
de rug
le dos
137
rechts/de rechterkant
la droite
138
hard
dur
139
economisch
économique
140
een tijd/een periode
une époque
141
een fout
une faute
142
een raam/een venster
une fenêtre
143
financieel
financier
144
een gebaar
un geste
145
een hotel
un hôtel
146
mooi
joli
147
een maandag
un lundi
148
wereldwijd
mondial
149
talrijk
nombreux
150
de vrede
la paix
151
een papier
un papier
152
overal
partout
153
arm/beperkt
pauvre
154
huilen
pleurer
155
verwezenlijken/maken
réaliser
156
een droom
un rêve
157
een koning
un roi
158
een rol
un rôle
159
september
septembre
160
een zuster
une sœur
161
beëindigen
terminer
162
eindigen
se terminer
163
een vrijdag
un vendredi
164
een dorp
un village
165
vliegen/stelen
voler
166
een reis
un voyage
167
een ziel
une âme
168
naar hier brengen
amener
169
verschijnen
apparaître
170
een toekomst
un avenir
171
echter
cependant
172
zingen
chanter
173
warm
chaud
174
een paard
un cheval
175
een keuze
un choix
176
helder/overzichtelijk
clair
177
een club
un club
178
een hoek
un coin
179
het vertrouwen
la confiance
180
gaan slapen/gaan liggen
se coucher
181
een dokter
un docteur
182
opstarten/aanwerven
engager
183
zich inzetten
s’engager
184
buitenlands
étranger
185
vermijden
éviter
186
het voorhoofd/het front
le front
187
een stukje informatie
une information
188
verontrusten
inquiéter
189
zich zorgen maken
s’inquiéter
190
interesseren
intéresser
191
zich interesseren voor
s’intéresser à
192
een been
une jambe
193
januari
janvier
194
een donderdag
un jeudi
195
beoordelen/berechten/vinden dat
juger
196
juli
juillet
197
de justitie/het gerecht/de rechtvaardigheid
la justice
198
een dinsdag
un mardi
199
maart
mars
200
een dokter/een arts
un médecin
201
een manier/een middel
un moyen
202
een niveau
un niveau
203
een voorwerp
un objet
204
oktober
octobre
205
een operatie
une opération
206
organiseren
organiser
207
zich organiseren
s’organiser
208
een papa
un papa
209
de spraak/wat iemand zegt
la parole
210
een programma
un programme
211
beloven
promettre
212
een buurt
un quartier
213
een onderzoek/een zoektocht
une recherche
214
opnieuw vertrekken/opnieuw starten
repartir
215
herhalen
répéter
216
zich herhalen
se répéter
217
lijken op
ressembler à
218
op elkaar lijken
se ressembler
219
een tas/een zak
un sac
220
wensen
souhaiter
221
elkaar wensen
se souhaiter
222
de wind
le vent
223
een slachtoffer
une victime
224
opgegeven/verlaten
abandonner
225
begeleiden
accompagner
226
een activiteit
une activité
227
dichterbij komen
s’approcher de
228
een boom
une arbre
229
stoppen/ophouden met
cesser
230
een maatschappij/een gezelschap
une compagnie
231
een beker
une coupe
232
snijden/knippen
couper
233
zich snijden
se couper
234
een dame
une dame
235
tweede
deuxième
236
een toegang
une entrée
237
een schouder
une épaule
238
een zomer
un été
239
gemakkelijk/eenvoudig
facile
240
erg/ernstig
grave
241
acht
huit
242
niet weten/negeren
ignorer
243
opleggen
imposer
244
gerechtvaardigd zijn
s’imposer
245
binnen-/binnenlands
intérieur
246
een taal/een tong
une langue
247
behouden/onderhouden
maintenir
248
zich handhaven
se maintenir
249
een wedstrijd/een match
un match
250
een woensdag
un mercredi
251
een inzet
une mise
252
een schaduw
une ombre
253
een pagina/een bladzijde
une page
254
een doorgang
un passage
255
plaatsen
placer
256
zich plaatsen
se placer
257
een job
un poste
258
de post/het postkantoor
la poste
259
een aanwezigheid
une présence
260
een gevangenis
une prison
261
terugbrengen
ramener
262
zich weer aansluiten bij
rejoindre
263
een ontmoeting/een samenkomst/een wedstrijd
une rencontre
264
vertegenwoordigen
représenter
265
wakker maken
réveiller
266
wakker worden
se réveiller
267
dromen (van)
rêver (de)
268
een risico
un risque
269
wagen/het risico lopen
risquer
270
een seconde
une seconde
271
een teken
un signe
272
ondertekenen
signer
273
een glimlach
un sourire
274
een schilderij/een bord
un tableau
275
uitstrekken/aanreiken
tendre
276
een stuk land/een terrein
un terrain
277
vroeg
tôt
278
oversteken/doormaken
traverser
279
een bezoek
une visite
280
een auteur
un auteur
281
een autoriteit
une autorité
282
een mening/een advies
un avis
283
april
avril
284
een kaderlid
un/une cadre
285
een kader
un cadre
286
het platteland/de campagne
la campagne
287
liefste/lieveling
chéri
288
een bioscoop
un cinéma
289
een klant
un client
290
wat betreft
en ce qui concerne
291
beschouwen/overwegen
considérer
292
bang zijn voor
craindre
293
december
décembre
294
de laatste
le dernier
295
ontsnappen aan
échapper à
296
ontsnappen
s’échapper de
297
een onderzoek/een enquête
une enquête
298
volledig
entier
299
een lijfwacht
un/une garde
300
het toezicht/de wacht
la garde
301
onmogelijk
impossible
302
een indruk
une impression
303
uitnodigen
inviter
304
een tuin
un jardin
305
een vrijheid
une liberté
306
trouwen
se marier
307
het beste
le mieux
308
een missie
une mission
309
november
novembre
310
excuseer
pardon
311
zo’n/vergelijkbaar
pareil
312
bereiken
parvenir à
313
een huid
une peau
314
een volk
un peuple
315
een steen
une pierre
316
aanwezig
présent
317
de pers
la presse
318
voornaamste
principal
319
een publiek
un public
320
een radio
une radio
321
een antwoord
une réponse
322
onthouden/tegenhouden
retenir
323
zich inhouden
se retenir
324
een borst
un sein
325
een gevoel
un sentiment
326
gewoon/eenvoudigweg
simplement
327
lijden aan
souffrir de
328
glimlachen
sourire
329
zwijgen
se taire
330
een telefoon
un téléphone
331
een tekst
un texte
332
een theater
un théâtre
333
levend/levendig
vivant
334
vermaken
amuser
335
augustus
août
336
opmerken (2): een detail opmerken/ zijn fout inzien
apercevoir un détail/s’apercevoir de son erreur
337
een vereniging
une association
338
een vliegtuig
un avion
339
een advocaat
un avocat
340
laag
bas
341
een basis
une base
342
het geluk
le bonheur
343
een kamp
un camp
344
een klasse/een klas
une classe
345
tevreden
content
346
een wedstrijd/een boodschap
une course
347
verdedigen
défendre
348
zich verdedigen
se défendre
349
een verdediging
une défense
350
een verzoek/een aanvraag
une demande
351
sorry
désolé
352
een directeur
un directeur
353
leiden/sturen
diriger
354
zich in een bepaalde richting begeven
se diriger vers
355
zacht
doux
356
grappig
drôle
357
een inspanning
un effort
358
een ruimte/een tussenruimte
un espace
359
nep/vals
faux
360
vastleggen
fixer
361
een bloem
une fleur
362
de opleiding/de oprichting/de vorming
la formation
363
koud
froid
364
een generaal
un général
365
glijden
glisser
366
een meester
un maître
367
een huwelijk
un mariage
368
markeren/scoren/aangeven
marquer
369
een meter
un mètre
370
dwingen tot/verplichten tot
obliger à
371
een oor
une oreille
372
een organisatie
une organisation
373
durven
oser
374
het verleden
le passé
375
een relatie
une relation
376
weer naar boven gaan/teruggaan tot/weer stijgen
remonter
377
de lach
le rire
378
de gezondheid
la santé
379
tweede
second
380
een geheim
un secret
381
zeven
sept
382
een soldaat
un soldat
383
speciaal
spécial
384
het succes
le succès
385
een waarde
une valeur
386
een bal/een kogel
une balle
387
blauw
bleu
388
een waardebon/een bon
un bon
389
een kapitein/een aanvoerder
un capitaine
390
breken/stukmaken
casser
391
breken
se casser
392
vertegenwoordigen/betekenen
constituer
393
opbouwen
se constituer
394
een vriend
un copain
395
bedekken
couvrir
396
zich bedekken
se couvrir
397
beschikken over/schikken
disposer (de)
398
een economie
une économie
399
kussen
embrasser
400
elkaar kussen
s’embrasser
401
verwijderen/uitdoen/ontvoeren
enlever
402
een hoop/een verwachting
un espoir
403
vriendelijk
gentil
404
wonen
habiter
405
een eer
un honneur
406
een ziekenhuis
un hôpital
407
aangeven/aanduiden
indiquer
408
een speler
un joueur
409
een rechter
un/une juge
410
loslaten
lâcher
411
zwaar
lourd
412
een trede
une marche
413
het stappen/de werking
la marche
414
militair
militaire
415
een helft
une moitié
416
de neus
le nez
417
naakt
nu
418
een standpunt/een positie
une position
419
verduidelijken
préciser
420
een bewijs
une preuve
421
een product
un produit
422
een leraar/een professor
un professeur
423
voordeel halen uit/profiteren van
profiter de
424
een werkelijkheid/een realiteit
une réalité
425
regionaal
régional
426
weer rechttrekken/opnemen
relever
427
weer overeind komen
se relever
428
opmerken
remarquer
429
een seizoen
une saison
430
hallo
salut
431
een groet/een saluut
un salut
432
springen
sauter
433
vastdrukken/straktrekken
serrer
434
dicht tegen elkaar gaan zitten/gaan staan
se serrer
435
een site/een plaats
un site
436
een avond/een avondvoorstelling
une soirée
437
een show
un spectacle
438
bedriegen
tromper
439
zich vergissen (van)
se tromper (de)
440
een verbond/een unie
une union
441
groen
vert
442
een weg/een rijbaan/een spoor
une voie
443
een gebied/een zone
une zone