3.1 Flashcards

1
Q

Hoe kan er alleen elektrische stroom lopen

A

Als er een spanningsbron en een gesloten stroomkring is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar uit bestaat een stroomkring

A

Een stroomkring bestaat uit een spanningsbron, verbindingsdraden en apparaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem voorbeelden van spanningsbron

A

Het lichtnet, accu’s, batterijen en zonnecellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is capaciteit van een batterij

A

Capaciteit geeft aan hoeveel elektrische lading je in een batterij kunt opslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bereken je capaciteit

A
C = I x t
Capaciteit = stroomsterkte x tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat elektrische stroom in een draad

A

Dat bestaat uit bewegende elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe transporteert de stroom

A

Stroom transporteert energie naar de onderdelen in de stroomkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de eenheid van spanning

A

De eenheid is volt (V)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is een spanningsmeter gesteld

A

Altijd parallel geschakeld met een apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe geeft de stroomsterkte grootte in stoom

A

De grootte van de stroom geef je aan in ampère (A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is een stroommeter gesteld

A

Een stroommeter is altijd in serie geschakeld met een apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe geef je een schematische stroomkring weer

A

Met een schakelschema en je gebruikt symbolen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt in een serieschakeling een spanning verdeeld

A

In een serieschakeling wordt de spanning verdeeld over de gebruikers, een serieschakeling heeft 1 stroomkring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe bereken je de totale spanning

A

Totale spanning = spanning 1 + spanning 2

Utot = U1 + U2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat een serie schakeling?

A

Uit een schakelaar en een apparaat, de schakelaar schakelt her apparaat aan of uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe word bij een parallel schakeling de stroom verdeeld

A

Over de gebruikers, elk apparaat heeft een eigen stroomkring

17
Q

Hoe schakel je bij een parallel schakeling?

A

Elk apparaat onafhankelijk van elkaar in- of uitschakelen

18
Q

Hoe bereken je totale stroom

A

Stroom 1 + stroom 2

Itot = I1 + I2