3. De synaptische transmissie Flashcards

1
Q

Wat is synaptische transmissie in 1 zin?

A

Informatie transfer bij de synaps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heet de eerste neuron (degene die de info doorgeeft)?

A

presynaptische neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe heet de neuron die de informatie ontvangt?

A

Postsynaptische neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke twee soorten synapsen zijn er?

A

Elektrisch en chemisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Natriumkanalen prikkelen de postsynaptische potentiaal, wat is dit?

A

Depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kalium- en chloridekanalen zorgen voor een remmende postsynaptische potentiaal, hoe wordt dit genoemd?

A

Hyperpolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de verbindingspoort tussen pre- en postsynaptische neuron genoemd?

A

Gap junction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvan zijn de poriën van de gap junction gemaakt? (elektrisch)

A

Connexon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Connexon?

A

Een verzameling van zes eiwitten of connexis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de vijf verschillende typen synapsen in het CNS?

A
  1. Axondendritisch: van axon naar dendriet
  2. Axosomatic: axon naar cellichaam
  3. Axoaxonic: van axon tot axon
  4. axospinous: axon naar dendritische wervelkolom
  5. Dendrodentritic: van dendriet op dendriet (=zeldzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef in 7 stappen het overzicht van een chemisch synaptische transmissie

A
  1. Neurotransmitter synthese
  2. Laad neurotransmitter in synaptische vesikels
  3. Vesikels fuseren naar presynaptische terminal
  4. Neurotransmitter overloopt in synaptische spleet
  5. Bindt aan postsynaptische receptoren
  6. Biochemische/elektrische respons opgewekt in postsynaptische cel
  7. Verwijdering van neurotransmitter uit synaptische spleet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef drie groepen neurotransmitters

A
  1. Aminozuren
  2. Amines
  3. Peptides
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef drie aminozuren neurotransmitters

A
  1. Glutamaat (excitatorisch in CZS)
  2. Gamma-aminoboterzuur (GABA) (inhibitorisch in CZS)
  3. Glycine (inhibitorisch in CZS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef vier/vijf voorbeelden van amines neurotransmitters

A
  1. Dopamine
    2/3. (nor)adrenaline
  2. Serotonine (5-OH-T)
  3. Acetylcholine (neuromusculaire junctie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef vier voorbeelden van peptide neurotransmitters

A

Enkephalines, neuropeptide Y, VIP, CCK

Peptides -> eiwitten
Hebben verder vrij weinig belang voor dit vak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor wordt het proces van exocytose gestimuleerd?

A

Door intracellulair calcium (Ca2+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er met het vesikelmembraan bij axonterminal?

A

Wordt geïncorporeerd in presynaptisch membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er nadat de vesikelmembraan is geïncorporeerd met de presynaptische membraan?

A

De neurotransmitter wordt vrijgezet in de synaptische spleet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is belangrijk om te weten bij neurotransmitters en receptoren?

A

Dat vaak een neurotransmitter maar met 1 receptor kan binden, er is maar 1 combinatie NT en receptor mogelijk (sleutel- en slotprincipe)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke twee soorten receptoren zijn er?

A
  1. Ionotrope receptoren/kanaalgebonden receptoren

2. Metabotrope receptoren (G-proteïne-gekoppelde receptoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn ionotrope of kanaalgebonden receptoren?

A

Receptoren die een ionkanaal opent n.a.v. een binding tussen neurotransmitter en die receptor
(niet spanningsafhankelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het gevolg van de opening van ionkanalen door een receptor?

A

Er is een postsynaptische potentiaalverandering

23
Q

Welke twee postsynaptische potentialen zijn er?

A
  1. Exhibitorische postsynaptisch potentiaal (EPSP): depolarisatie (door presynaptishce afgifte vd neurotransmitter)
  2. Inhibitorische postsynaptisch potentiaal (IPSP): hyperpolarisatie
24
Q

Hoe wordt EPSP gegenereerd?

A

Door de influx van positieve ionen zoals Ca+ -> depolarisatie -> als die groot genoeg is krijg je een actiepotentiaal

25
Q

Hoe wordt IPSP gegenereerd?

A

Wanneer een chloor (negatief ion) ionreceptor wordt geopend, hierdoor wordt de cel steeds negatiever en wordt de drempelwaarde voor actiepotentiaal steeds moeilijker te bereiken
Zo wordt depolarisatie ook opgeheven

26
Q

Wat is G-proteïne?

A

Een membraanproteïne

27
Q

Waar hebben G-proteïne effect op?

A

Enzymen die op hun beurt effect hebben op bepaalde eiwitten

28
Q

Wat zijn G-proteïne-gekoppelde receptoren?

A

Receptoren die een cascade van intracellulaire moleculaire veranderingen veroorzaken via ‘tweede-boodschapper’ systemen.

29
Q

Waar zijn deze ‘tweede-boodschapper’ systemen handig voor? (G-proteïne-gekoppelde receptoren)

A

Handig voor leren of geheugen, ze komen voor bij langzamere processen waar je op lange termijn een algemene verandering in wil

30
Q

Geef een kort overzicht hoe metabotrobe receptoren werken

A

Neurotransmitter op receptor -> gaat door naar G-proteïne -> die opent een ion kanaal of activeert een enzym
Dit enzym kan een andere neurotransmitter activeren)
(metabotrobe zet dus een ketting aan reacties in gang)

31
Q

Wat zijn autoreceptoren?

A

Presynaptische receptoren die gevoelig zijn voor de neurotransmitters die worden vrijgegeven door de presynaptische terminal

32
Q

Waar kun je receptoren meestal vinden?

A

In het membraan van presynaptische axonterminal

33
Q

De consequenties van het activeren van autoreceptoren varieert, maar wat is het meest voorkomende effect/functie?

A

Meestal is het een inhibitorische functie, remming vd afgifte van neurotransmitters

34
Q

Hoe zou je autoreceptoren kunnen beschrijven als je kijkt naar hun functie?

A

Het lijkt een soort ‘veiligheidsklep’ (zorgt voor afname afgifte neurotransmitters, dus niet overstimuleren?)

35
Q

Leg kort de optie ‘diffusie’ uit nadat de neurotransmitter met een receptor heeft gebonden

A
Extracellulaire verspreiding (bevindt zich dus niet meer ter hoogte van synaps)
dit is echter een langzaam proces
36
Q

Wat zijn twee actieve processen die gebeuren nadat de neurotransmitter gebonden heeft met receptor? (diffusie=passief)

A
  1. Re-uptake

2. Afbraak in synaptische spleet door bepaalde enzymen

37
Q

Leg het principe van ‘re-uptake’ uit

A

Heropname door cel d.m.v. transportcellen, die neurotransmitters terug opnemen in de presynaptische cel (ook dit is transmitterspecifiek)

38
Q

Waar zorgt het medicijn prozac voor?

A

Verhindert de reuptake van serotonine. Zorgt ervoor dat serotonine niet zomaar weer terug de cel in gaat, langer in de synaps blijft en daardoor langer effect heeft (voor vermindering van depressie)

39
Q

Waar zorgt cocaïne voor?

A

Verhindert de reuptake van dopamine, waardoor dopamine langduriger effect heeft

40
Q

Geef uitleg over het tweede actieve proces dat kan gebeuren nadat een neurotransmitter heeft gebonden met een receptor

A

Neurotransmitters die worden gedeactiveerd door enzymen, hierdoor wordt de neurotransmitter in stukjes gebroken

41
Q

Waardoor wordt de neurotransmitter acetylcholine bv afgebroken in de synaptische spleet?

A

Acetylcholinesterase. Medicijnen die de werking van dit enzym stoppen zorgen ervoor dat je acetylcholine kan blijven gebruiken, dit helpt bij de ziekte van alzheimer

42
Q

Wat is een agonist?

A

Een molecuul die bindt met een receptor en ook de activiteit in de cel veroorzaakt (lichaamsvreemd, heeft hetzelfde effect als natuurlijke neurotransmitter)

43
Q

Wat zijn voorbeelden van agonisten?

A
  • Heroine
  • Morfine (opium = opioid receptor agonisten)
  • Nicotine: ACh receptor agonist
44
Q

Wat is een antagonist?

A

Een molecuul die bindt met een receptor maar enkel de receptor blokkeert (in competitie met natuurlijke neurotransmitter)

45
Q

Wat is een voorbeeld van een antagonist?

A

Haloperidol (= neurolepticum): bindt met (blokkeert) dopamine receptor
Curare: ACh receptor antagonist the spier (spierverlamming)

46
Q

Wat is synaptische integratie?

A

Proces waarbij meerdere synaptische potentialen worden gecombineerd binnen één postsynaptisch neuron
Meeste CNS neuronen ontvangen input van duizenden synapsen
(neural computation)

47
Q

Wat is de output van de postsynaptische neuron van de geïntegreerde input?

A

Actiepotentiaal

48
Q

Op welke twee manieren kan synaptische integratie gebeuren?

A

Spatiale integratie en temporele integratie

49
Q

Wat is spatiale sommatie?

A

Optellen van input van meerdere axonen: op meerdere plaatsen krijg je postsynaptisch potentiaal: grotere depolarisatie
Wanneer het signaal op hetzelfde moment aankomt, wordt die opgeteld

50
Q

Wat is temporele sommatie?

A

Het optellen van postsynaptische potentialen van 1 axon die in tijd na elkaar komen
Het optellen van deze verschillende potentialen is temporele (tijd) sommatie

51
Q

Wat is een typische neurotransmitter die voor exhibitie van synapsen zorgt?

A

Glutamaat

52
Q

Welke neurotransmitter zorgt (vaak) voor inhibitie van synaptische potentiaal?

A

GABA

53
Q

Waar kan exhibitie of inhibitie worden geclusterd?

A

Naast clustering bij dendrieten, ook op Soma en dichtbij axonheuvel

54
Q

Waardoor worden vesikels gevormd?

A

Door membranen