2. Actiepotentiaal Flashcards

1
Q

Hoe zit de celmembraan van een neuron eruit?

A

Dubbele fosfolipide laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke ionen zitten er intra- en extracellulair aan neuronen? + geef hoe ze geladen zijn

A
Natrium = Na +
Kalium = K +
Chloor = Cl -
Calcium = Ca ++
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke ionen zijn voor het actiepotentiaal het meest belangrijk?

A

Natrium en Kalium, beide positieve ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat maakt de verandering in (positieve/negatieve) lading in neuronen mogelijk?

A

Ionenkanalen in membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is belangrijk/kenmerkend aan deze ionenkanalen?

A

Dat ze ion-specifiek zijn (sommige laten bv alleen kalium door, maar geen chloor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een ander kenmerken van ionenkanalen?

A

Ze kunnen open en dicht staan, dus ondanks de ionen specificiteit kan het zijn dat een kalium kanaal dicht staat waardoor er alsnog geen kalium doorheen kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee krachten werken in op ionen?

A
  1. Concentratiegradient

2. Potentiaalgradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg concentratiegradient in 1 enkele zin uit

A

Diffusie van hoge naar lage concentratie (niet andersom, altijd van hoog naar laag voor concentratiegradient)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt diffusie in?

A

Het proces van het evenredig verdelen van (opgeloste) ionen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aan welke twee voorwaarden moet voldaan worden zodat ionen in de concentratiegradiënt naar beneden kunnen stromen?

A
  • Wanneer de goede ion-specifieke kanalen aanwezig zjin
  • Wanneer er concentratiegradiënt doorheen het membraan aanwezig is

(Dus eig moeten ze gwn de mogelijkheid hebben om tot de andere kant te komen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is potentiaalgradient?

A

Elektrische kracht die positieve ionen naar de negatieve kant laten stomen en andersom, waardoor een stroom ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de conductance? en welke letter hoort hierbij (voor in de formule)?

A

Geleiding, ‘g’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe staan conductance (g) en resistentie (R) in verhouding met elkaar?

A

De conductance is omgekeerd evenredig met resistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan het dat de conductance omgekeerd evenredig met de resistentie is?

A

Conductance zorgt voor geleiding, om spanning te hebben moet je een hoge weerstand hebben. Ons membraan heeft een heel hoge weerstand. Als ionkanaal open gaat, gaat d econductance verhogen en de weerstand dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke formule hoort bij het berekenen van de Resistentie? (ik denk niet dat we het hoeven berekenen tho)

A

R = 1/g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt het elektrische potentiaal uitgedrukt?

A

In voltage (Volt)

want, ‘elektrisch’ potentiaal en heeft te maken met de spanning die op het membraan staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar zijn ionen allemaal te vinden in het lichaam?

A

Intra- en extracellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan een goede balans/evenwicht intra- en extracellulair worden verandert?

A

Door er een elektrische stroom op te zetten, dan gaan negatieve ionen naar de positieve kant en andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke twee factoren kunnen dus zorgen voor een wisseling in ionconcentratie intra- en extracellulair?

A

Concentratie(gradiënt) en potentiaal gradiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de normale verdelingen van Natrium en Kalium in intra- en extracellulaire context?

A

Extracellulair: hoog Natrium +, laag Kalium +
Intracellulair: Laag Natrium +, hoog Kalium +

(veel natrium buiten de cel, veel kalium binnen de cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke praktische hulpmiddelen hebben wij in ons lichaam om een goede Na-K balans te behouden?

A

Een natrium kalium pomp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waardoor worden natriumkalium pompen gevormd en wat hebben ze nodig?

A
  • Gevormd door proteïne over het gehele membraan

- Hebben ATP nodig om te kunnen werken (energie, dus we moeten eten om concentraties op de juiste verhouding te houden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het membraan potentiaal?

A

De hoeveelheid Volt (elektrische spanning) die over het gehele membraan vd cel staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het rustpotentiaal? + hoeveel is dat?

A

Het membraanpotentiaal van een cel in rust + -65mV (miniVolt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarom is het rustpotentiaal negatief?

A

Intracellulair meer negatieve lading, dus we meten de spanning als negatief (ten opzichte van de omgeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar zorgt het evenwichtspotentiaal voor?

A

Dat de ionische concentratiegradiënt exact in evenwicht wordt gehouden

27
Q

Hoe kan de evenwichtspotentiaal daarvoor zorgen?

A

Door het elektrische potentiaal verschil

28
Q

Leg het evenwichtspotentiaal uit a.d.h.v. een voorbeeld

A

1 bak met aan de ene kant hoge concentratie Kalium en hoge concentratie van een negatief ion. Andere kant lage concentratie beide ionen. Met een gesloten membraan zal er niks gebeuren. Als het membraan Kaliumkanalen open zet zal de kalium door concentratiegradiënt naar de andere kant verschuiven. Maar dan zal de ene kant een hoge negatieve lading krijgen en andere kant hogere positieve lading. Door potentiaal gradiënt (positieve ionen wil naar negatief geladen kant) wordt er gebalanceerd met kalium

29
Q

Is het evenwichtspotentiaal voor kalium positief of negatief? + waarom?

A

Evenwichtspotentiaal voor kalium is negatief, omdat er meer kalium bevindt in de cel
Dus met open kanalen vloeit meer kalium naar buiten
Het evenwicht tussen buiten en binnen zorgt voor minder kalium binnen respectievelijk normale situatie

30
Q

Is het evenwichtspotentiaal voor natrium positief of negatief? + waarom?

A

Evenwichtspotentiaal voor Natrium is positief, omdat er meer natrium buiten de cel bevindt (hetzelfde principe als met kalium maar andersom)

31
Q

Waarom is er maar een relatief selectieve doorlaatbaarheid van kalium kanalen? (2)

A
  • Omdat de rustpotentiaal dicht bij de evenwichtspotentiaal (van kalium) ligt; dit is een sleuteldeterminant voor de rustende membraanpotentiaal
  • Er zijn vele soorten kaliumkanalen
32
Q

Om welke reden is het belangrijk om de externe K concentratie te reguleren?

A

Rustpotentiaal van een cel ligt dichtbij evenwichtspotentiaal van K, omdat membraan meestal doorlaatbaar is voor K; Membraanpotentiaal is gevoelig voor extracellulaire K; toegenomen extracellulaire kalium gepolariseerd het membraan

33
Q

Wat is depolarisatie?

A

Wanneer een cel van rustpotentiaal naar een minder negatief potentiaal gaat.
(Het wordt ‘positiever’, van -65mV naar meer richting de 0. Dus niet ‘positief’ maar ‘minder negatief’)

34
Q

Wat is het actiepotentiaal?

A

Output van een neuron + Het is een omkering van lading ten opzichte van de extracellulaire ruimte
(De cel wordt tijdelijk positief)

35
Q

Wat is de functie van het actiepotentiaal?

A

Het overbrengen van informatie overheen lange afstanden (in het lichaam)

36
Q

Vanuit welk kenmerk van het actiepotentiaal wordt informatie gehaald?

A

De frequentie (en het patroon) van het actiepotentiaal, NIET van de amplitude

37
Q

Wat zijn 2 andere namen voor het actiepotentiaal?

A

Spike en zenuwimpuls

38
Q

Welke vier fasen bevat het actiepotentiaal?

A
  1. Stijgende fase
  2. Overschrijding
  3. Dalende fase
  4. Undershoot (= hyperpolarisatie)
39
Q

Leg uit hoe het actiepotentiaal in z’n werk gaat met de eerder genoemde fasen

A

Er komt een extracellulaire prikkel zoals een neurotransmitter. Leidt tot depolarisatie vd celmembraan (stijgende fase), die leidt tot een drempeloverschrijving. Neuron gaat heel positief worden, zelfs boven nul (overschrijding). Daarna gaat het terug negatief worden (dalende fase), zelfs onder het rustpotentiaal (undershoot). Daarna keert neuron terug tot een rustpotentiaal

40
Q

Wat is een voorwaarden voor een actiepotentiaal?

A

Dat de drempelwaarde overschreven wordt tijdens de depolarisatie

41
Q

Wat is interessant omtrent de amplitude van het actiepotentiaal?

A

Het heeft altijd dezelfde grootte (en duur)

42
Q

Hoe kunnen wij gecontroleerd een actiepotentiaal oproepen?

A

Door een neuron een positief geladen stroom te geven

43
Q

Wat gebeurt er als we verschillende sterktes positief geladen stroom geven aan een neuron?

A

Als eerst moet de depolarisatie sterk genoeg zijn om een actiepotentiaal op te roepen. Daarna: voor ieder sterker geladen positieve stroom die wordt gegeven zal de frequentie van actiepotentialen toenemen

44
Q

Hoe wordt de actiepotentiaal theoretisch gezien? (beschrijf in 1 zin)

A

Depolarisatie (influx/instroom van Natrium+) en repolarisatie (terugkeren van rustpotentiaal, met efflux/uitstroom van Kalium+)

45
Q

Wat gebeurt er, theoretisch gezien, in de stijgende en dalende fase van het actiepotentiaal?

A

Stijgende fase: Naar binnen gerichte natrium + stroom

Dalende fase: Uitgaande kaliumstroom

46
Q

Beschrijf kort de situatie van een cel in een rustsituatie

A

Kaliumkanalen zijn open en natriumkanalen zijn gesloten. Hierdoor is er een evenwichtspotentiaal van kalium, celmembraan is intracellulair negatief

47
Q

Geef een gedetailleerde beschrijving van wat er gebeurt in de stijgende fase van het actiepotentiaal (in theorie)

A

Natriumkanalen gaan open. Hierdoor komt natrium in de cel. Er is een concentratiegradiënt aangezien er meer natrium buiten de cel zit dan in de cel en een potentiaalgradiënt aangezien er meer positieve ionen naar de negatieve pool trekken
Gevolg: cel is intracellulair positiever gaan worden (stijgende curve) + blijft duren tot evenwichtspotentiaal van natrium is bereikt (maar kan ook tot natrium kanalen sluiten)

48
Q

Wat gebeurt er nadat er veel natriuminstroom is geweest n.a.v. openzetten van natriumkanalen?

A

Binnen de cel is het nu positief, natriumkanalen gaan terug dicht en kaliumkanalen blijven/gaan open. Kalium gaat aangetrokken worden door negatieve ionen die buiten de cel zitten, waardoor ze het intracellulaire gebied verlaten

49
Q

Wat gebeurt er nadat de kalium het intracellulaire gebied verlaten (nadat ze waren aangetrokken tot de negatieve ionen die buiten de cel zitten)?

A

Doordat de cel negatiever wordt, gaat kalium terugkeren naar de binnenkant van de cel totdat er een evenwichtspotentiaal wordt bereikt

50
Q

Wat is het belangrijkste kenmerk van natriumkanalen?

A

Ze zijn spanningsafhankelijk, ze gaan pas open als er een bepaalde spanning op staat (als ze cel gedepolariseerd wordt)

51
Q

Wat zijn de drie andere kenmerken van natriumkanalen?

A
  • Ze openen vrij snel
  • Blijven open voor ong 1 miliseconden
  • Kunnen niet direct na een depolarisatie opnieuw geopend worden
52
Q

Hoe heet de fase waarin natriumkanalen volledig zijn geïnactiveerd?

A

Absolute refractaire periode, Na+ kanalen zijn dus niet te prikkelen om te openen waardoor er geen actiepotentiaal gegenereerd kan worden

53
Q

Wat is een overeenkomst tussen Kalium en Natriumkanalen? + een verschil

A

Beide openen als respons voor depolarisatie en zijn dus spanningsafhankelijk
Kaliumkanalen openen later dan natriumkanalen

54
Q

Oke sorry ik wilde deze aantekening ook tussen mn kaartjes hebben:

A

Spanningsafhankelijke natrium kanalen gaan open, instroom van natrium, natriumkanalen inactiveren, dan gaan kaliumkanalen open (spanningsafhankelijk open), gaan dus later open dan natriumkanalen, massale uitstroom van kalium, cel terug minder positief, gaat richting evenwichtspotentiaal van kalium, vandaar onder het rustpotentiaal (verklaart hyperpolarisatie)

55
Q

Wat is de relatieve refractaire periode?

A

Het moment vd undershoot: membraanpotentiaal blijft gehyperpolariseerd totdat de K+ opnieuw sluiten
+ er is meer spanning nodig om een actiepotentiaal te genereren (kan dus wel, is alleen meer voor nodig)

56
Q

Wat zijn de belangrijkste eigenschappen van het actiepotentiaal? (4)

A
  1. Threshold of drempel: moet overschreden worden (genoeg gedepolariseerd) om een actiepotentiaal te genereren
  2. Overshoot: als het membraanpotentiaal boven 0 komt (omdat permeabiliteit vd membraan voor Na+ tijdelijk veel hoger is dan voor K+, evolueert de membraan potentiaal in de richting vd evenwichtspotentiaal voor Na+ (die positief is)).
  3. Undershoot: hyperpolarisatie
  4. Absolute/relatieve refractaire periode
57
Q

Hoe werkt lokale anesthesie?

A

Anesthesie, en sommige drugs (zoals cocaïne) blokkeren tijdelijk de actiepotentialen. Ze binden zich aan spanningsafhankelijke Na-kanalen. Gevolg: Na kanalen gaan niet meer open. Zonder dit geen actiepotentiaal, zonder actiepotentiaal geen pijnprikkel

58
Q

Hoe kan het dat de actiepotentiaal maar in 1 richting wordt doorgegeven?

A

De plaats van het actiepotentiaal verschuift steeds, en kan in 1 richting door de (absolute) refractaire periode (de inactivering van natriumkanalen)

59
Q

Is het deactiveren van natrium kanalen een actief of passief proces?

A

Passief, het is ter gevolgen van een automatisch mechanismen (actiepotentiaal)

60
Q

Welke twee factoren beïnvloeden de geleidingssnelheid?

A
  1. Axon diameter (hoe groter hoe sneller)
  2. Aantal spanningsafhankelijke kanalen

(+ myeline)

61
Q

Welke cellen helpen met de aanmaak van myeline?

A
  • Schwann cellen in perifieer zenuwstelsel

- Oligondendroglia in centraal zenuwstelsel

62
Q

Hoe zorgt myeline voor een hogere snelheid van het actiepotentiaal?

A

De uitwisseling van Na en K zal alleen plaatsvinden in de knopen van Ranvier, waardoor het niet over iedere millimeter van het axon hoeft maar alleen in die knopen (die er zijn door myeline)

63
Q

Waar ontstaat het actiepotentiaal?

A

In de neuron, ter hoogte van de axonheuvel (en plant zich automatisch voort tot zenuwuiteinden)
of bij sensorische zenuwuiteinden (bij sensorische neuronen)

64
Q

Waarom ontstaat het actiepotentiaal niet ter hoogte van dendrieten?

A

omdat daar geen spanningsafhankelijke natriumkanalen bestaan