3-5-vocabulario Flashcards
1
Q
raad
A
el consejo
2
Q
beleefdheid
A
la cortesia
3
Q
feliciteren
A
felicitar
4
Q
bedanken
A
dar las gracias
5
Q
alternatief
A
la alternativa
6
Q
persoonlijk voornaamwoord
A
el pronombre personal
7
Q
onvoltooid verleden toekomende tijd
A
el condicional
8
Q
het is feest
A
de fiesta
9
Q
barbecue
A
la barbacoa
10
Q
de doop
A
el bautizo
11
Q
de opening/inwijding
A
la inauguraciòn
12
Q
de verbintenis/het huwelijk
A
el enlace
13
Q
het genoegen, de vreugde
A
el placer
14
Q
verzoeken (om)
A
rogar (ue)
15
Q
de gelegenheid
A
la ocasiòn
16
Q
ten minste
A
por lo menos
17
Q
enkele, een paar…
A
un par de
18
Q
spontaan
A
espontàneo/-a
19
Q
punctueel
A
puntual
20
Q
precies
A
en punto
21
Q
de genodigde
A
el/la invitado/-a
22
Q
ze bedienen zichzelf
A
se sirven ellos mismos
23
Q
zich bedienen
A
servirse (i)
24
Q
vertrouwd
A
de (mucha) confianza
25
het vertrouwen
la confianza
26
de gastheer/ -vrouw
el/la anfitriòn/-ona
27
tonen, laten zien
mostrar (ue)
28
zodra
en cuanto
29
toast
el brindis
30
gezamenlijk
en comùn
31
inwijden
inaugurar
32
wij zouden heel graag komen
nos encantarìa ir
33
een andere keer
otra vez serà
34
wil je...?
te apetece..?
35
zin hebben in, willen
apetecer
36
zeer graag
con mucho gusto
37
wat jammer
qué pena!
38
ik zou graag komen
me gustarìa ir
39
toch bedankt
gracias de todos modos
40
sherry
el jerez
41
ijs(klontje)
el hielo
42
hetzelfde
lo mismo
43
knabbelen
picar
44
nodig zijn
hacer falta
45
olijf
la aceituna
46
stukje tortilla
el pincho de tortilla
47
spiesje
el pincho
48
erop staan, aandringen
insistir
49
anders kunnen we straks niets meer op
si no, luegos no comemos
50
kom op!, toe!
vanga
51
stukje
el trocito
52
dat was toch niet nodig geweest
por qué te has molestado?
53
zou je mij kunnen helpen?
podriàs ayudarme?
54
vergeten
olvidarse de
55
fouten maken
cometer errores
56
de fout
el error
57
ongepast
inadecuado/-a
58
gewend zijn (te/aan)
estar acostumbrado/-a (a)
59
merken dat
darse cuenta de que...
60
gekleed
vestido/-a
61
lachen
reirse
62
een gezicht trekken
poner una cara
63
het gezicht
la cara
64
bij het zien van de stapel
al ver el montòn
65
de stapel, de hoop
el montòn
66
schoenen uittrekken
quitarse los zapatos
67
sloffen, pantoffels
las zapatillas
68
er zat voor mij niets anders op dan
no tuve màs remedio que..
69
gelukkig (dat)..
menos mal (que..)
70
panty
las medias
71
kapot
roto/-a
72
kortom
en fin
73
het natafelen
la sobremesa
74
oud
viejo/-a
75
enorm, verschrikkelijk
tremendo/-a
76
porselein, servies
la porcelana
77
formele gang van zaken
la formalidad
78
receptie
la recepciòn
79
het paleis
el palacio
80
als ik jou was
yo en tu lugar
81
gedragsregel
la norma de comportamiento
82
gedrag
el comportamiento
83
gebruikelijk
usual
84
informeel
informal
85
gefelicteerd met je verjaardag
feliz cumpleaños!
86
80 worden
cumplir 80 años
87
morgen ben ik jarig
mañana es mi cumpleaños
88
en nog vele jaren
Que cumplas muchos años!
89
dochtertje
hijita
90
wat attent!
Qué detalle!
91
nodig
necesario/-a
92
gefeliciteerd
felicidades
93
kleinigheid
la cosita
94
het is de moeite niet
no es para tanto
95
er stralend uitzien
estar como una rosa
96
het staat je heel goed
te sienta muy bien
97
staan, passen (van kleding)
sentar (ie)
98
bedanken
dar las gracias
99
beschouwen
considerar
100
belediging
la ofensa
101
bewaren
guardar
102
vervangen
sustituir (y)
103
digitale camera
la càmara digital
104
tevreden
contento/-a
105
bruidspaar, verloofden
los novios
