3-3-vocabulario Flashcards
het lichaamsdeel
la parte del cuerpo
het lichaam
el cuerpo
het bijwoord
el adverbio
de gebiedende wijs
el imperativo
de werkwoordsconstructie
la perifrasis verbal
in vorm zijn
estar en forma
het hoofd
la cabeza
de neus
la nariz
de mond
la boca
de tand
el diente
de rug
la espalda
het oor
la oreja
de borst, borstkas
el pecho
de arm
el brazo
de vinger
el dedo
de teen
el dedo de pie
het been
la pierna
de jongere
el/la adolescente
huasteeks (indianenvolk in Mexico)
huasteco/-a
de meter
el metro
een ton (gewicht)
la tonelada
het rotsblok/monoliet
el monolito
Paaseiland
la Isla de Pascua
in vorm blijven
mantenerse en forma
behouden
mantener (<tener)
het centrum van de wereld zijn
ser el ombligo del mundo
de navel
el ombligo
ik krijg het niet in mijn hoofd
no me entra en la cabeza
met open mond staan
quedarse con la boca abierta
je moet heel voorzichtig zijn
hay que tener mucho ojo
een blunder begaan
meter la pata
de gewoonte
el hàbito
de gezondheid
la salud
zelden
raramente
rustig
con tiempo
snoep
los dulces
gewoonlijk
habitualmente
alleen
solamente
gaan over
tratarse de
gymnastiek
la gimnasia
met de benen uit elkaar
con las pies separados
de rugleuning
el respaldo
draaien
girar
langzaam
lento/-a
totdat u….voelt
hasta sentir (ie)
de spanning
la tensiòn
de spier
el mùsculo
ademen
respirar
diep
profundo/-a
de uitgangspositie
la posiciòn inicial
aanraken
tocar
zich uitrekken
estirarse
naar voren
hacia adelante
de positie vasthouden
mantener la posiciòn
optillen
levantar
laten zakken
bajar
opstaan, gaan staan
ponerse de pie
ontspannen
relajar
buigen
flexionar
elleboog
el codo
druk uitoefenen
hacer presiòn
de liefdesverklaring
la declaraciòn de amor
de huid
la piel
de neus
la nariz
het haar
el cabello