20-21 Flashcards

1
Q

In de pathogenese van het Guillain-Barré syndroom (GBS) is er een belangrijke rol is voor moleculaire mimicry.
1. Welke bacterie kan op deze manier GBS veroorzaken? (1p)
2. Hoe kan de immuunreactie tegen de infectie leiden tot zenuwbeschadiging? (1p)
Gebruik maximaal 10 woorden.
3. Tegen welke structuren op zenuwen is de immuunreactie dan gericht? (1p)

A
  1. campylobacter jejuni
  2. kruisreactie
    3.gangliosiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van een endocarditis bij een klep vitium?
A vergroenende Streptococcus
B streptococcus gallolyticus
C enterococcus
D staphylococcus aureus

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een karakteristiek kenmerk van SLE?
A unilaterale parotitis
B vlindervorming exantheem
C colitis
D oligoartritis

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke infectie komt postoperatief het minst voor?
A wondinfectie
B catheter-gerelateerde infectie
C urineweginfectie
D luchtweginfectie

A

d

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kinderen die als zuigeling een bronchiolitis doormaken ten gevolge van infectie met het respiratoir syncytieel virus (RSV) kunnen ook later
luchtwegproblemen ondervinden.
Welke van de volgende alternatieven geeft het lange termijn beloop het best weer?
A verhoogde kans op het ontwikkelen van allergie
B herhaalde benauwdheidsklachten bij virale luchtweginfecties in de eerste levensjaren
C verlaagde longfunctie tot in de volwassenheid
D blijvende overgevoeligheid voor aspecifieke prikkels zoals rook, mist, koude lucht

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welk enzym van influenzavirus grijpt oseltamivir aan?
A RNA polymerase
B neuraminidase
C protease
D integrase

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke biological wordt het meeste gebruikt bij de ziekte van Behcet?
A colchicine
B adalimumab
C rituximab
D anakinrn

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Welke veel voorkomende huidinfectie kan bij een patiënt met constitutioneel eczeem een levensbedreigend beloop
    hebben? (1p)
  2. Hoe heet dit ziektebeeld? (1p)
  3. Welke diagnostiek zet je in? (1p)
  4. Wacht je de uitslag van de ingezette diagnostiek af of begin je meteen met de behandeling? (1p)
A
  1. herpes simplex
  2. eczema herpeticum
  3. pcr
  4. dircet antivriale therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psoriasis is een chronisch inflammatoire huidaandoening.
Wat wordt bij psoriasis in het huidbiopt gezien?
A hyperproliferatie in de epidermis
B uitgebreide spongiose in de dermis
C panniculitis in subcutane vet
D toename bindweefsel in de epidermis
Vraag 31 − Atopisch eczeem − 70738.1.

A

a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hieronder zie je een aantal stellingen over atopisch eczeem?
Welke twee stellingen zijn juist?
A contact allergische reacties treden meestal op circa 1 week na bloostelling aan een contactallergeen
B contact allergische reacties treden meestal op 48-72 uur na blootstelling aan een contactallergeen
C de Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende inhalatie allergenen in Europa
D de Europese standaardreeks bevat de meest voorkomende contact allergenen in Europa

A

bd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke twee exanthemateuze virussen kunnen vooral schadelijk zijn voor het ongeboren kind tijdens de
zwangerschap?
A bof virus
B herpes simplex virus
C parvovirus B19
D rubella virus
E enterovirus

A

cd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk micro-organisme kan bij gastro-intestinale infectie geen bloederige diarree veroorzaken?
A Campylobacter
B Entamoeba histolytica
C Giardia lamblia
D Shigella

A

c

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe lang is een patiënt gemiddeld ziek van een hepatitis A infectie?
A 3 dagen tot een week
B 2 tot 3 weken
C 4 tot 6 weken

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Om welke reden is schistosomiasis in Nederland niet endemisch?
A Door riolering en goede hygiëne wordt de cyclus doorbroken waardoor besmetting wordt voorkomen.
B De geschikte tussengastheer voor humane schistosomiasis komt hier niet voor.
C De temperatuur van het oppervlakte water is te koud voor de vrijlevende Schistosoma stadia om zich hier te ontwikkelen.
D Door effectieve bestrijding is schistosomiasis hier geeradiceerd, maar bij voldoende import zou de ziekte hier weer endemisch kunne

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een veelvoorkomend mechanisme bij een geneesmiddelen allergie?
A patiënt krijgt geneesmiddel, opname geneesmiddel in bloedcellen, vorming en binding antistoffen, activatie complement
B patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, vorming en binding antistoffen, activatie complement
C patiënt krijgt geneesmiddel, modificatie oppervlakte eiwitten, lysis bloedcellen
D patiënt krijgt geneesmiddel, opname geneesmiddel in bloedcellen, ysis bloedcellen, binding antistoffen aan onderdelen bloedcelle

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de drie kleur fasen van een klassiek Raynaud in de juiste volgorde en benoem welk mechanisme verantwoordelijk
is voor elk van deze kleurfases. (3p

A

wit: ischemie
blauw: cyanose
rood: hyperemie

17
Q

Een 65-jarige vrouw was 7 dagen geleden opgenomen met een pneumonie, die werd behandeld met Augmentin. Na 5 dagen was de koorts
verdwenen en kon de zuurstof gestopt worden. Een dag later klaagde ze over waterdunne diarree en buikpijn.
Welke oorzaak van diarree, die een patiënt vaak in het ziekenhuis oploopt, is de meest waarschijnlijke oorzaak?
A Noro virus
B Giardia lamblia
C Salmonella typhi
D Clostridium difficile

A

D

18
Q

Een bijzonder resistent micro-organisme (BRMO) is een micro-organisme dat zich snel en/of gemakkelijk kan verspreiden.
Waaruit bestaat de algemene definitie van een BRMO ten aanzien van de resistentie?
A resistentie voor veel en/of belangrijke antibiotica
B resistentie voor >3 antibioticaklassen
C plasmidaal gecodeerde resistentie
D resistentie voor beta-lactam antibiotica

A

a