2. van de cortex naar de spieren Flashcards

1
Q

Thalamus

A

Zorgt voor de connectie van sensorische systemen naar de cortex. In laag IV is de input en die stuurt het verder naar laag II en III voor output naar andere gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Van-brein-naar-spieren route

A

cingulate cortex - posterior parietale cortex - extra striate cortex - supplementary motor area - pre motor area (spiegelneuronen) - primaire motor cortex - ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cingulate cortex

A

Besluit over acties en initiatie beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Posterior parietale cortex

A

Waar zit iets? Afstellen van arm met beeld van hand; doelpositie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Extra striate cortex

A

Visuele aspect; dorsaal (waar?) en ventraal (wat?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Supplementary motor area

A

Verzorgt bilaterale contractie (grijpen, houding, oogfixatie en hoofdbeweging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Premotor area

A

Wat is er nodig voor de beweging? Codeert gewenste beweging en selecteert de benodigde spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Primaire motor area

A

Zet gewenste beweging om in spieractivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Projection fibers

A

Zitten tussen de hemisferen en zijn belangrijk voor de directe connectie tussen spieren. Deze komen samen in corona radiata waar alles bij elkaar komt. De kruising van deze fibers heet pyrimidal decussation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Corticostriate fibers

A

Projecteren naar basale ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Corticobulbar fibers

A

Projecteren van PM en M1 naar hersenstam voor gezichtsbeweging met non-Berz cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Corticopontine fibers

A

Projecteren naar cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Corticospinal fibers

A

Projecteren van M1 naar ruggenmerg met Berz cellen voor lage extremiteiten (voeten, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Corticale herorganisatie

A

Bijv. de corticale representatie van één snorhaar wordt groter als de omliggende snorharen worden verwijderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fantoompijn

A

Gevolg van corticale herorganisatie. Doet zit voor als er bijv. een arm wordt geamputeerd en er daarom ‘open’ neuronen zijn die constant signaleren dat er iets mis is bij de arm terwijl er geen arm meer is. De oplossing hiervoor is om de iets om de neuronen heen te wikkelen zodat ze iets te doen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Reticulaire formatie

A

Zorgt voor motorcontrole en feedback in de hersenstam. Bestaat uit medial vestibular en lateral vestibular en reticulair spinal tract. Krijgt feedback van het evenwichtsorgaan (vestibulaire systeem)

17
Q

Medial vestibular

A

Zorgt voor hoofdpositie en nekspieren

18
Q

Lateral vestibular

A

Zorgt voor proximale (dichtbij gelegen) spieren en anti-gravity (om rechtop te kunne blijven staan)

19
Q

Reticular spinal tract

A

Zorgt voor ademhalingsritmes, reflexen, oogbeweging, slaap-waak regulatie en trunk-ledematen coordinatie

20
Q

Grijze stof

A

Hierin zitten veel motor neuronen en is daarom ook meer van in het cervicale en lumbale deel van her ruggenmerg omdat dit in connectie staat met de armen en benen.

21
Q

Dorsale hoorn

A

bevatten de long distance circuit neurons (bilateraal) , en hier komen de sensorische neuronen binnen. Zorgt voor postuur controle en balans onderhoud

22
Q

Ventrale hoorn

A

Bevat short distance local circuit en hier verlaten de motorische neuronen het ruggenmerg

23
Q

Myasthenia gravis

A

Aandoening waarbij de acethylcholine receptoren worden aangevallen. Dit kan ook via esterase waarbij de receptoren worden geblokkeerd. Acethylcholine is belangrijk bij beweging en dit kan er dus voor zorgen dat je niet meer kan bewegen

24
Q

Motor units (verschillende soorten)

A

Spier fibers die worden aaangestuurd door alpha neuronen. Er zijn slow (kun je continue gebruiken om te blijven staan), fast fatigable resistant en fast fatigable (voor korte krachtige bewegingen zoals springen)

25
Q

Alpha motor neuronen

A

Voor houding en beweging; laten spieren contraheren

26
Q

Gamma motor neuronen

A

Geeft input aan muscle spindles (om spier lengte te monitoren en te behouden (spiergain)) voor reflex adjusments
Ia: voor kleine streches
II: voor constante strech
Dit wordt doorgestuurd naar het ruggenmerg.
Als een gamma neuron merkt dat een spier verslapt stuurt hij deze informatie door naar een alpha neuron om het bij te sturen

27
Q

Signaalgat

A

Als een alpha neuron activeert gaat de spindle slap hangen waardoor de controle over de spier verloren gaat, maar door de gamma neuronen hangt de spindle nooit helemaal slap

28
Q

Golgi tendon orgaan

A

Zit tussen de spier en het bot en detecteert de aanspanning; remt als er te hard aan een spier wordt getrokken. Anders zouden we de pezen van onze spieren af trekken. Dit wordt aangestuurd via Ib gamma neuronen en behoudt en monitort spierkracht

29
Q

Strech

A

Veel activiteit in spingels, weinig in golgi tendon

30
Q

Contraction

A

Weinig activiteit in spindles, veel in golgi tendon

31
Q

Superior colliculus

A

Belangrijk voor hoofdbeweging, en dit gebeurt via de reticulaire formatie

32
Q

Upper motor neuron syndrom

A

Schade bij dalende motor neuronen en dus in de route van hersenschors naar hersenstam/ruggenmerg; hierdoor heb je meer reflexen.

33
Q

Lower motor neuron syndrom

A

Schade bij de route van ruggenmerg naar spieren waardoor er minder reflexen zijn

34
Q

Upper motor neuronen

A

In de motor cortex en hersenstam centrum voor planning en initiatie, en postuur en ritmisch bewegen

35
Q

Lower motor neuronen

A

Sturen uiteindelijke informatie naar de skeletspieren

36
Q

Kniepeesreflex verloop

A
  1. Receptoren detecteren het uitrekken van de spierspoel
  2. Receptoren geven het signaal door via sensorisch neuron
  3. In het ruggenmerg gaat het naar motorneuron A en met een inhiberend interneuron naar motor neuron B
  4. Motorneuron A gaat naar de agonist: spant aan
  5. Motorneuron B gaat naar de antagonist: ontspant