2. Chapter 27.08.2020 Flashcards
1
Q
großenteils
A
grotendeels
2
Q
Verlangsamung, Verzögerung
A
de vertraring
3
Q
die Pünktlichkeit
A
de punctualiteit
4
Q
flink (kräftig, ordentlich, tüchtig)
A
fors (kräftig,mächtig, massiv)
5
Q
dalen (sinken)
A
afnemen
6
Q
toenemen
A
stijgen
7
Q
tegengesteld zijn aan
A
in contrast staan met
8
Q
onlangs (unlängst)
A
recent
9
Q
een klein deel van (ein kleiner Teil von)
A
een fractie (Bruchteil)
10
Q
realiseren
A
tot stand brengen (schaffen, leisten)
11
Q
zoeken en vinden -
A
opsporen (ausfinding machen, aufstöbern, entdecken)
12
Q
willen bereiken (erreichen wollen)
A
streven naar (streben nach)
13
Q
een moeilijke klus (ein schwieriger Job)
A
een hele kluif (eine ziemliche Aufgabe)