2. Biologisch domein Flashcards
Persoonlijkheid is de set van psychologische eigenschappen en ……. binnenin het individu, die zijn …. en die ….. zijn en van invloed zijn op de …. met en aanpassingen aan de omgeving.
a. Mechanismen; georganiseerd; relatief stabiel; interacties
b. Mechanismen; georganiseerd; instabiel; interacties
c. Interacties; gestructureerd; onveranderlijk; mechanismen
d. Interacties; gestructureerd; veranderlijk; mechanismen
Antwoord A is juist
Persoonlijkheid is de set van psychologische eigenschappen en mechanismen binnenin het individu die zijn georganiseerd en die relatief stabiel zijn en van invloed zijn op zijn of haar interacties met en aanpassingen aan de intrapsychische fysiek en sociale omgeving.
stelling 1
Idiografisch onderzoek is onderzoek naar 1 persoon.
stelling 2
Nomothetisch onderzoek wordt gebruikt om universele menselijke karakteristieken te identificeren.
a. 1 is juist
b. 2 is juist
c. 1 en 2 zijn juist
d. 1 en 2 zijn onjuist
Antwoord C is juist.
Idiografisch onderzoek (beschrijving van 1) wordt gebruikt voor case study, om achter life events te komen van een persoon.
Nomothetisch onderzoek is statistisch onderzoek, groepen worden vergeleken om achter universele menselijke trekken te komen en verschillen aantonen tussen groepen.
Persoonlijkheid is van invloed op de interactie met de omgeving, waar bestaat die interactie uit?
a. Perceptie, selectie, evocatie, manipulatie
b. Perceptie; interpretatie, selectie, manipulatie
c. Perceptie; interpretatie, evocatie, manipulatie
d. Perceptie, interpretatie, selectie, evocatie
Antwoord A is juist
Perceptie: hoe zien we onze omgeving.
Selectie: we selecteren de omgeving, welke vrienden, welke beroepen etc.
Evocatie, oproepen, we roepen een reactie op in onze omgeving, onbewust. Tot op zekere hoogte creeeren we de sociale omgeving waarin we zijn.
Manipulatie: bewuste beinvloeding van onze omgeving. Bijvoorbeeld iemand die conscentieus is, zal ervoor zorgen dat iedereen zich aan de regels houdt. Iemand die angstig is, krijgt hulp.
Wat is erfelijkheid?
Steling 1
Proportie van waargenomen kenmerken in een populatie dat verklaard kan worden door genetische variantie
Stelling 2 Proportie van fenotypische variantie dat verklaard kan worden door genotypische variantie a. 1 is juist b. 2 is juist c.1 en 2 zijn juist d. 1 en 2 zijn onjuist
C is juist
Fenotypsiche variantie: observeerbare verschillen zoals lengte, gewicht, intelligentie
Genotypische variantie: individuele verschillen in de totale collectie van genen die een persoon heeft, je genetische blauwdruk.
Alleen toepasbaar op groepen mensen, niet op individuen!
Erfelijkheid is een schatting!
Waarvoor zijn traits (persoonlijkheidseigenschappen) nuttig?
A. Om de verschillen en overeenkomsten tussen personen/eigenschappen van personen te beschrijven en te begrijpen.
B. Om gedrag van mensen te verklaren.
C. Om gedrag van mensen te voorspellen
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
Persoonlijkheidseigenschappen, traits, kunnen gebruikt worden om de verschillen en overeenkomsten tussen mensen en menselijk gedrag te kunnen beschrijven, verklaren en voorspellen.
Stelling 1: Persoonlijkheid heeft niets te maken met hoe wij naar onszelf kijken.
Stelling 2: Onze persoonlijkheid beïnvloed de interactie die wij hebben met anderen.
A beide stellingen zijn juist
B stelling 1 is juist
C stelling 2 is juist
D beide stellingen zijn onjuist
C is het goede antwoord
Stelling 1 is onjuist omdat; persoonlijkheid een grote invloed heeft op de manier hoe wij naar onszelf kijken.
Welke stelling is ONJUIST?
A Perceptie verwijst naar hoe we onze omgeving ‘zien’ of interpreteren.
B Selectie beschrijft de manier waarop we in situaties terecht komen. Dus hoe we onze vrienden, hobby’s, school en carrières kiezen.
C Evocatie beschrijft de kijk die wij op de mensen in onze omgeving hebben.
D Manipulatie is de manier hoe wij opzettelijk proberen de mensen om ons heen te beïnvloeden
Het antwoord is C.
Evocatie zijn de reacties die wij bij mensen in onze omgeving oproepen. Vaak onbewust.
Wat is de inhoud van het biologische domein?
Het biologische domein heeft betrekking op de fysieke elementen en en biologische systemen in ons lichaam die ons gedrag, onze gedachten en onze gevoelens beïnvloeden en die beinvloedt worden door ons gedrag, gedachten en gevoelens.
biologische en fysieke systemen < > gedrag, gevoel en gedachten
Wat is de betekenis van 0.74 erfelijkheid van een willekeurige factor?
Deze factor is voor 74 procent van de fenotypische variantie verklaard kan worden door de genotypische variantie. De overige 26 procent wordt toegeschreven aan ‘environmental components/omgevingselementen’.
environmentality is de tegenhanger van erfelijkheid. Wat is de definitie van environmentality?
Environmentality is de proportie van fenotypische varaiantie die NIET verklaard kan worden door genotypische variantie.
Welke misvattingen bestaan er m.b.t. erfelijkheid?
- Erfelijkheid is niet toe te passen op een individu, maar er is alleen te spreken over erfelijkheid op groepsniveau.
- Erfelijkheid is geen constante waarde, maar dynamisch. Een mate van erfelijkheid (stel .48 erfelijkheid voor het kenmerk lange benen bij vrouwen in Nederland) is selchts van toepassing op die populatie in die tijd gemeten onder bepaalde omstandigheden. De mate van erfelijkheid van lange benen bij vrouwen in China in hetzelfde tijdperk kan bijvoorbeeld (verzonnen waarden) .12 zijn. En vijftig jaar laten .20
Middels welke methoden kan er onderzoek gedaan worden en wordt er onderzoek gedaan naar erfelijkheid?
1.. Family studies
er is bekend welk percentage genen familieleden met elkaar delen. Zo deelt elke ouder 50 procent van zijn genen met zijn/haar kind. De veronderstelling is dan ook dat familieleden die meer genen met elkaar delen meer op elkaar lijken (in dit geval qua persoonlijkheid) dan familieleden die genetisch verder van elkaar afstaan. Maar hoe nu nature en nurture te scheiden, zeker aangezien er ook sprake kan zijn van gedeelde omgeving?
- Twin studiess
chatten erfelijkeheid door te kijken of MT meer op elkaar lijken dan DT. Ondersdcheid wordt gemaakt tussen monoizygote en dizygote tweelingen. Er wordt gekeken of een bepaald kenmerk meer zichtbaar is bij monozygote tweelingen dan dizygote tweelingen. Aangezien MT ‘identiek’ zijn qua genen en DT in mindere mate kan er zo iets over de erfelijkheid van een kenmerk worden gezegd. In het boek wordt het voorbeeld van het kenmerk lengte uitgewerkt.
Belangrijke veronderstelling bij deze methode is dat er geen verschil in omgevingskenmerken is tussen MT en DT (equal environment assumption). Wat betekent dat deze studies ervan uitgaan dat
de omgevingen van eeneiige tweelingen niet meer
gelijk zijn aan elkaar dan de omgevingen van twee-‐eiige tweelingen (wat vaak wel zo is). - Adoption studies
Enkele MOGELIJKE bedreigingen:
- verondertselling dat adoptieouders en biologische ouders representatief zijn voor populatie.Deze verondertselling kan getoetst worden dus in de praktijk geen probleem.
- selectieve plaatsing:
gelijkheid tussen biologosche en adoptieouders beinvloedt correlaties. Er lijkt echter geen sprake te zijn van selectieve plaatsing.
Selective breeding (niet geschikt om erfelijkheid te bepalen)
Zie tabel 6.1 (vijfde druk) in boek voor samenvatting.
In welke mate zijn de kenmerken Extraversie en Neuroticisme erfelijk?
Zowel E als N blijkt in ‘grote mate’ erfelijk te zijn. Tweelingenonderzoek resulteert in een percentage van ongeveer 50 procent. Adoptieonderzoek resulteert in lagere percentages 30-40 procent.
Deze onderzoeksresultaten, ook voor lichamelijke activiteit e.d. zijn belangrijk om in grote lijnen te kennen.
Wat veronderstelt de theorie van Eysenck m.b.t. Extraversie - Introversie?
Eysenck heeft een fysiologische theorie ontwikkeld over waarom ‘Extraverts’ en ‘Introverts’ van elkaar verschillen. Zijn eerste veronstelling awas dat Introverts een hogere activiteit hebben in het Ascending Reticular Activating System (ARAS) (gebied in hersenen) dan Extraverts.
ARAS is een strcutuur in hersenstam die controle heeft over corticale arousal. Het wordt gezien als een poort waardoor stimulatie doorgaat naar de cortex.
Volgens de oorpsronkelijke theorie van E. hebben Introverts een hogere arousal in
de cortex omdat hun ARAS te veel stimulatie
binnenlaat.
Er is gebleken dat er verschil zit in arousability tussen Introverts en Extraverts, niet in rustniveau (zoals Eysenck eerst verondertstelde). Introverts tonen een hogere mate van arousal op het moment dat ze gestimuleerd worden in vergelijking met Extraverts.
Wat houdt de Reinforcement Sensitivity Theory in?
De Reinforcement Sensivity Theory van Gray is gebaseerd op hersenfuncties bij dieren.
Volgens Gray zijn er twee biologische systemen
in de hersenen:
- Behavioral Activation System (BAS):
Dit systeem is gevoelig voor prikkels die wijzen in de richting van beloning en reguleert het toenaderingsgedrag.
Op het moment dat het BAS een stimulus opmerkt die een mogelijke beloning oplevert, triggert dit systeem toenadering (ga je er opaf),. - Behavioral Inhibition System (BIS):
Dit systeem is gevoelig voor signalen die wijzen op straf, frustratie en onzekerheid. Activatie leidt tot onderdrukking van gedrag waardoor ontwijkingsgedrag ontstaat.
Volgens Gray is het BIS gekoppeld aan het kenmerk Neuroticisme en BAS aan Extraversie.