2. 1b leerlingen en scholen voor psychologie Flashcards

1
Q

william james

A

hielp psychologie een toegepaste wetenschap te worden terwijl wundt het een fundamentele wetenschap wou maken. vader van amerikaanse psychologie.

geen onderscheid tussen toegepast en niettoegepast psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

charles darwin

A

liet zien hoe fysieke structuren van dieren werden aangepast aan hun gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

charles pierce

A

promoote idee van pragmatisme; elk levend organisme, om te kunnen overleven, gewoontegedrag moet ontwikkelen dat ervoor zorgt dat er aan zijn behoeften wordt voldaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

structuralisme

A

het bestuderen van iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functionalisme

A

de functie van een element wordt bestudeeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

william james en onderwijs

A

het trianen van de native reaction(instinctieve reacties op bepaalde situaties).

  • als leraar in de klaslokaal rondlopen en nieuwe ideen introduceren
  • leren moet gebaseerd worden op de associatie van nieuwe ideen met al bestaande ideen. nieuwe met oude verbinden
  • nieuwe ideen worden het meest effectief onthouden als ze met veel in plaats van weinig ideen worden geassocieerd.
  • als kind intresse toont in wat de volwassen niet wilt. moet de volwassen idpv remmen, de interesse verleggen naar iets gewenst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stanley hall (toegepaste wetenschap)

A

zette in 1883 eerst psychologie labaratorium op in vs. oprichte van APA.

geen onderscheid tussen toegepast en niettoegepast psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hugo munsterberg

A

had kritiek op idee dat psychologie een pure wetenschap moet zijn (wundt). (vader van toegepaste psychologie).

duidelijke onderscheid tussen toegepaste en experimentele psychologie. verschil is of de onderzoeker problemen probeert op te lossen od geintereseerd is in psychologische problemen die wel of geen toepassing kunnen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

forensische psychologie en hugo munsterberg

A
  • belangrijk op zo snel mogelijk na een gebeurtenis getuigenverklaringen te verkrijgen aangezien het vergeten met de tijd toeneemt
  • geen suggestieve vragen stellen, kan valse herinneringen oproepen.
  • getuigen kunnen oprecht geloven dat ze iets hebben geizen en zweren dat wat ze zeggen waar is, terwijl hun herinnering vals is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lightner witmer

A

leerling van wundt. richtte eerste psychologische kliniek. er liepen alleen psychologen in de klinieken en geen artsen.. gelooft dat geesteesziekten door de omgeving enorm beinvloed kunnen worden. dus goede omgeving zorgt voor genezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

walter dill scott ( industriele/organisatie psychologie)

A

verwierp wundts idee dat psychologie geen toegepast wetenschap is.

  • pioniers van adverteren. kopers van producten onderzoeken, voegde een emotionele component toe en gevoelens van symptahie
  • testen van personeel. hij wilde onderscheid maken tussen goede en slechte personeel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

alfred binet (psychologsiche testen)

A

introduceerde verschillende testen op mentale vaardigheden te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spearman

A

zei dat er een algemene intelligentie was die alle mentale vaardigheden kon beinvloeden (g factor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

twee criteria voor onderzoeken (REF)

A
  • bereik: het aantal mensen dat beinvloed wordt door de verandering in de praktijk
  • significantie: de mate van verandering op degene die het aangaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

twee soorten onderzoeksprogrammas

A
  • datagestuurd: theorie ontwikkeld door gegevens te verzamelen die relevant zijn voor een bepaald probleem
  • theoriegestuurd: de speculatieve theorie wordt getest met behulp van deductie om te zorgen voor tests van de theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

translationeel onderzoek

A

onderzoek dat vanuit niet-toegepaste toepassing naar een toepassing ontwikkelt

  • niet toegepast onderzoek: meer info krijgen
  • toegepaste wetenschap: het vinden van een oplossing voor een praktische probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

behaviourisme (1920-1950)

A
  • mechanismen die ons gedrag veroorzaken zijn hetzelfde als die van ratten
  • dat gedrag verklaard moet worden op een bepaald manier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

introspectie/zelfreflectie

A

activiteit waarbij eigen gedachten, gevoelens en herinneringen tot onderwerp van overdenken worden gemaakt.

problemen:
- introspectie als een methode faalde voor het uitleggen van bepaalde types psychologische fenomenen zoals gedrag
- laboratoriums kwamen tot verschillende cocnlusies bij het gebruiken van introspectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

eerste probleem introspectie

A
  • wundt: hogere mentale processen kunnen niet bestudeert worden door experimenten

oswald kuple was niet eens en gebruikt introspectie omm dit te bestuderen

20
Q

karl marbe

A

liet mensen twee gewichten optillen en wou uitleg over hoe mensen konden beslissen dat de ene zwaarder is dan de andere. maar mensen konden niet uitleggen hoe. dus introspectie kan niet gebruikt worden

21
Q

narziss ach

A

geinteresseerd in the will, wat er gebeurt in het bewustzijn wanneer mensen doen aan intentioneel gedrag. determining tendency

22
Q

determining tendency

A

theorie van narziss ach
neiging om een bepaald doel te bepalen, maar waar er geen bewustzijn is van de intentie wanneer het gedrag gebeurt, bijv naar een andere winkel gaan zonder dat je het doorhebt.

23
Q

tweede probleem introspectie

A
  • verschillende resultaten in verschillende laboratoriums

er was een controverse over of het mogelijk was om een gedachte te hebben zonder een afbeelding in je hoofd te maken.

buhler en woodworth= wel
wundt en titchener= niet

gebruikten beide introspectie

24
Q

thorndike (behaviorisme)

A

william james(amerika) liet thorndike inzijn kelder experimenten doen op dieren.

thorndike zijn wetten:
- de wet van effect: wanneer er een beloning is, zal het gedrag vaker plaatsvinden. wanneer er een straf is zal het gedrag minder vaak plaatsvinden

  • de wet van beweging: elke keer als je in een bepaalde situatie een bepaalde reactie geeft creer je een verbinding tussen deie situatie en die reactie in je hersenen. hoe vaker de reactie op die situatie hoe sterker de band. en hoe intenser en langdurig de reacties zijn hoe sterker de verband

problemen bij zijn wetten:
- spontane verandering in gedrag kan optreden. ondanks de beloning
- bevrediging wordt niet gedefinieerd. er is geen operationele definitie

25
Q

john b. watson (behaviorisme)

A

psychologie moest volgens hem methoden uit dierenpsychologie gebruiken (methodologische behaviorisme). objectieve observatie is beter dan introspectie.

  • watson was niet bezig met de geest, focus op controleren van gedrag
  • het was mogelijk om mensen te begrijpen door dieren te begrijpen ( geen verschil tusssen dier en mens)
  • centrale idee: stimulus-respons. de band die verantwoordelijk was voor gewoonten ontwikkelen.
  • geen verschil tussen kinderen en volwassenen
  • mensen en dieren zijn adaptieve systemen , ze passen aan de omgeving.
  • little albert experiment (angst conditioneren/generaliseren)
26
Q

pavlov ( behaviorisme)

A

klassieke conditionering: er kan een associatie gevormd worden tussen een stimuli en een geconditioneerde stimuli

27
Q

skinner (radicale behaviorisme)

A

gebaseerd op een idee van de filosfie van wetenschap en stelde dat theoretische termen overbodig zijn, ze zijn alleen een verklarende fictie. het maskeert als een verklaring, maar verklaart niet. het beschrijft opnieuw, bijv; john lacht, daaraan zien we dat john blij is. we weten dat hij blij is omdat hij lacht.

28
Q

observatie termen

A

refereren aan dingen die kunnen gezien worden (tafel stoel)

29
Q

theoretische termen

A

refereren aan dingen die niet gezien kunnen worden

30
Q

wetenschappelijke verklaring

A
  • observationele termen > theoretische termen > observationele termen
  • A stimulus (observatie) zorgt voor B reactie (observatie) door C organisme variable (theorie)

bijv: volgens introspectie
Lion(stimulus) > fear(organisme variable) > running away (reactie)

volgens behavioristen:
lion > arousal( cortcale activatie) > running away

31
Q

paradox van theoriseren

A

doel van theoretische termen is om verbanden te leggen tussen observatie termen ( stimulus-respons). zodra theoretische termen die verbindingen hebben gevormd, zijn deze termen overbodig, omdat er verband gelegd kan worden tussen de observatie termen.

dus

stimulus > reactie

lion > running away

32
Q

skinners contributie

A

onderzocht organismen door middel van de skinnerbox. dmv stimuli werden dingen aan de rat geleerd.

  • vestigde de operante conditionering(vormen van gedrag dmv bekreachtiging of straf) idee tegenover de klassieke conditionering.
  • inzn boek beschreef hij een beter maatschappij gebaseerd op principes van positieve bekrachtiging
  • gaf aan hoe ouders met kinderen om moeten gaan.
  • snelheid van leren moet aangepast worden op elke individuele student. moet directe feedback bevatten
  • summator: auditieve inktvlek waarin mensen zelf moesten invulllen wat ze hoorden. dit zorgde voor verbale inhoud met betekenis. (rorschachtest)

verschil met thordicke: skinner geloofde dat bekrachtiging(beloning) gedrag beter kon vormgeven dan straffen.

33
Q

twee assumpties van behaviorisme

A
  • menselijke gedrag kan voorspeld worden door observatie
  • gedrag is gecontoleerd door zijn consequenties
34
Q

neobehaviorisme

A

organisme variabelen, dus de theoretische termen, die operationeel gedefineerd waren, waren geod.

35
Q

operationele definitie

A

van een organisme variabel is een definitie met observatieve termen. dus het definieren van organismen variabelen in termen van waarneembare effecten.

  • dus dat de organisme variabelen in termen van objectieve observatie.
36
Q

clark leonard hull ( behaviorist met brede zicht)

A

stelde een kwantitatieve theorie vor met een wiskundgie formule.

  • net reaction potetnial (e): dit is de kans om mee te doen in een bepaalde gedraging. het is bijna gelijk aan gedrag.
  • drive (D): dit is verklaard in termen van de hoeveelheid tijd dat de rat zonder voedsel heeft gezeten. hull dacht dat er een centrale D was, die al het gedrag motiveerde. als deze hoog was, vertoonde de rat het gedrag
  • habit (H): dit wordt verklaard in termen van hoe vaak de rat het gedrag eerder eeft vertoond.

E= D xH

later kwam W=inspanning en K = concept van beloning erbij.

37
Q

Tolman (behaviourist)

A

beinvloed door gestald en dieren psychologie.

verschil tussen hull: toman gelooft dat gedrag behandeld moest worden als een molaire gebeurtenis.

verwachtingen voor hem: wanneer een reactie beloond wordt, ontwikkelen ratten een verwachting dat de respons kan leiden tot een andere respons. zijn intervening variabelen waren operationeel gedefinieerd

38
Q

verschillen tussen Hull en Tolman (neobehaviourisme)

A
  • tolman beschreef gedrag in termen van grotere eenheden dan Hull, die elke actie beschreef.
  • verschillende beelden over de natuur van leren. hull; leren is associatief en toenemend. gewoontes worden versterkt door herhalen. tolman; leren is alles of niets
  • volgens tolman maakten zijn ratten stimulus banden, ze vormden een cognitieve map en gingen daarna meteen naar het doel. hull stelde dat ratten geleidelijk leerden (S-R) banden.
39
Q

tussenkomende variabel

A
  • intelligentie is wat intelligentie testen meten.
    dit is een operationele definitie.
40
Q

hypothetische construct

A
  • intelligentie testen meten intelligentie
    dit is een hypothtische construct, het is een beschrijving
41
Q

onderscheidt hypothetisch construct en tussenkomend variabel

A
  • beschrijving: tussenkomend variabel=precies en operatie. hypothetisch construct= wordt niet gedefinieerd door wat ze doen en hebben een andere betekenis.
  • meting: tussenkomendvariabel=precies.
    hypothetisch construct= ongeveer
41
Q

hoe behaviorisme zijn paragima verloor

A
  • Een paradigma is het stelsel van modellen en theorieën dat, binnen een gegeven wetenschappelijke discipline, het denkkader vormt van waaruit de werkelijkheid geanalyseerd en beschreven wordt

door chomsky zijn verklaring en kritiek om taal werdt het verloren. skinner: omgeving zorgt voor taal. chomsky: genetisch verschil tussen dieren en mensen. mensen hebben een taal aanpassingsmachine die zorgt voor vorming van taal.

andere redenen:
- objectieve data was belangrijk. maar na operante en klassieke conditionering was er niet meer veel te zeggen

  • culturele factoren leiden tot nieuwe theorien. cognitieve paradigma nam de leiding. want die kon gedragingen verklaren die behavioristen iet konden.
42
Q

gedrag van mensen verklaard door behavioristen en cognitivisten

A
  • behavioristische paradigma: dieren zijn zelfde als mensen. verklaring van gedrag zonder theorie of tussenkomende variabelen
  • cognitieve paradigma: verklaarden gedrag met een hypothetische construct of een persoon variabele. stimulus> situatie en respons> gedrag.
43
Q

cognitieve psychologie

A

poging om de mechanismen van informatieverwerking te begrijpen. craik> selfcorrecting system. onze brein controleert onze gedrag.

geest komt terug. overtuigingen en attitudes zijn persoonvariabelen die gedrag beinvloed. er kunnen ook onbewuste overtuigingen zijn (niet te onderzoeken).

cognitieve paradigma krijgt beste van twee werelden: erkent belang van bewustzijn en de effecten van gedachten op gedrag. maakt echter ook andere invloedne mogelijk die niet beschikbaar zijn voor het bewustzijn.

44
Q

modellen in cognitieve psychologie

A

een theorie die modeled als een fysieke structuur