3. 2b geest lichaam probleem Flashcards

1
Q

metafysica

A

het proberen om de meest fundamentele aspecten van de werkelijkheid te begrijpen, die vaak voorbijgaan aan empirisch observatie en wetenschappelijke methoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vygotsky

A

feiten en observaties worden altijd vanuit een theoretische perspectief bekeken. ( ze zijn theory laden= de observatie die wordt geselecteerd wrodt bepaald door een onderliggend theorie) theorie hoort bij filosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

john watson(behavioursist)

A

nadruk op objectiviteit was een metofysisch en epistemologisch standpunt.
- wijste bewustzijn af als psychologisch onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

epistemologie

A

filosofische leer van het weten of de kennis en richt zich op de vraag naar waarheid of zekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

presentisme

A

huidige begrippen worden ten onrecht eaan de verleden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

animisme

A

is het filosofisch, religieus of spiritueel concept waarbij zielen of geesten niet alleen bestaan in mensen en dieren, maar ook in planten, stenen of natuurlijke fenomenen zoals donder en geografische zoals bergen en rivieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

antropomorfisme

A

het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens of voorwerpen: het tonen of behandelen van andere dieren, goden en voorwerpen alsof ze menselijk zijn qua uiterlijk, karakter of gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

naturalisme

A

fenomenen worden verklaard aan de hand van natuurlijke procedures. en niet dmv mythes en gezegdes.

> hypocrates;
- ziekte is een natuurlijke fenomeen en geen goddelijke woede.
- persoonlijkheidskenmerken zijn stabiel
- de vier vloeistoffen theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de vier vloeistoffen theorie van hippocrates

A

het lichaam bestaat uit vier vloeistoffen( bloed, slijm, zwarte gal en gele gal) . gezondheid hangt af van het evenwicht tussen deze humoren. ziekte komt door onbalans.

bloed= sanguine
slijm=phlegmatic
zwarte gal=melancholic
gele gal= choleric

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

realisten

A

bovennatuurlijke achterlaten en natuurlijke verklaringen vinden.

wat is het universum in werkelijkheid(ontologie)

hoe wordt ervaring gegenereeerd ( epistemologie)

eersten daarvan van thales van milete

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

materialisten

A

realisten waren ook tegelijkertijd materialisten en ze zochte naar substanties die voor alles in de natuur bestond, constant maar veranderlijk. ( discussie over hoeveel er van deze substanties waren; monisme, dualisme, pluralisme).

thales: water monisme
heraclitus: vuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

empirisme

A

theorien en kennis baseren op observaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

rationalisme

A

ultieme bepaler van waarheid is ‘de rede’ en wanneer de zintuigen in strijd waten met de rede had de rede de overhand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

epistemologie:

A

houdt zich bezig met de aard. oorsprong, en grenzen van kennis. het onderzoekt vragen zoals wat kennis is , hoe we iets kunnen weten en wat het betekent om iets te rechtvaardigen of te geloven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

materialisme

A

werkelijkhied wordt ontdekt door zintuigelijk ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

idealisme

A

ultieme principe van zijn is een concept waardoor er een abstracte gedachte ontdekt wordt door de rede in plaats van door de zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

probleem van epistemologie

A

ondersdhceidt tussen schijn vs werkelijkheid. dus tussen rede en zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

monisme

A

filosofischeopvatting dat alle verschijnselen in de wereld terug te voeren zijn op een enkel fundamenteel principe of substantie. staat in contrast met dualisme(geest en materie zijn apart)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

empedocles

A

pluralist.

introduceerde idee van elementalisme. alles was gebasseerd op de vier elementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

leucippus en democritus

A

veranderden het idee van empedocles in atomen met verschillende groottes en vormen en wereden zo de eerste atomisten.

ze waren atomisten: atomen zijn constant en stabiel, maar hun samenkomst is verandtwoordelijk voor veranderingen.

ontwikkelden ook determinise: alles wat gebeurt heeft een reden. (probleem: mensen geloofden dat er geen vrije wil meer was. alles is al wvast gezet)

leucippus: idee vanmechanisme(impliciete determinsime) atomen herchikken zich en verandern van plaats ip een mechanische manier.

democritus: kwalitatieve verschillen werden verklaard door ze terug te brengen tot kwantitatieve verschillen, en kwalitatieve verandering werd verklaard door ruimtelijke beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verschil elementalisme en reductionisme

A

elementalisme: meerdere niveaus van organisatie

reductionisme: twee niveaus van organiisatie. dingen herleiden tot neurofysiologische processen in de hersenen.

atomisme: bevat beide theorien. want alles wordt verklaard door de arragnemetn van de atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

parmenides

A

onderscheidt tussen zintuiden en rede, en tussen schijn vs werkelijkheid.

in wekle mate hebben we toegang tot een objectieve werkelijkheid.

23
Q

protagoras

A

startte verandering van focus op fysieke natuur naar de mens.

  • er is geen universele standaart voor waarheid. wat waar is wordt ebpaald door wat iem voelt en zijn interpretatie.
24
Q

relativisme

A

wat voor de ene waar is hoeft niet voor de andere waar te zijn.

25
Q

gorgias

A

er is geen echte werkelijkheid buiten de schijn. woorden zijn nooit hetzelfde als het ding dat je probeert te beschrijven en daarom zijn ze onwaar en nutteloos.(nihilisme)

26
Q

plato

A

nativisme:
- er is een waarheid die niet verandert, het berust op een constant rijk(een diepere dimensie).
- ervaringen waren veranderlijke manifestaties van de waarheid
- rede(rationalisme) kon voorbij de valse zintuigelijke indrukken reiken en begrijepn wat het echt is.

27
Q

pyrrho

A

waarheid is ver buiten bereik, dus het maakt niet uit wat vals of waar is.

28
Q

epicurus

A

verwierp pyrrho zijn idee

  • als niets gekend kon worden, zou niemand weten dat ze niet wisten.

inaction argument; als men zintuigen niet vertrouwde, er geen reden zou zijn om op een bepaalde manier te handelen.

  • oordeel wordt gevormd odor eerdere zintuigelijke indrukken en kan later door ervaring worden weerlegd.
  • accepteerde atomisme wel, maar determinisme niet helemaal
29
Q

stoicijnen

A

verwierpen de vrije wil.

kwamen op een idee (pantheisme); het ws deel materialistisch en deels religieus. god bestuurt elke actie en gebeurtenis, mensen hebben niet controle op alles en moeten dus dat accepteren en afstand nemen van het leven.

30
Q

idealisten en materialisten

A

zijn beide monistische posities; ene zegt dat materie fundamenteel is en de andere zegt de geest/ideen
materialisten: de werkelijkheid wordt ontdekt door de zintuigen

idealisten; zintuigelijke wereld is de schijn. dus we hebben geen toegang tot de echte dingen maar tot de sensaties ervan.

31
Q

fenomenologen

A

richten zich op de subjectieve aard van bewustzijn en zien psychologie als een natuurwetenschap.

32
Q

gestaltpsychologen

A

richten zich op de ervaring sensaties en niet op de objectieve werkelijkheid, vertrouwen daarbij op hun eigen ervaring.

33
Q

lichaam en geest probleem (dualisme)

A

het gaat uit van twee fundamentele onafhankelijke substanties.

  • de geest (ziel)
  • het lichaam (materie)

eccles voegde een derde fundament toe waardoor het een pluralistishe positie kreeg: de wereld van cultuur

34
Q

verschillen elementarisme en mechanisme

A

elementarisme:

  • mcdougall: er zijn insticten die gezien worden als afzonderlijke impulsen voor verschillende soorten reacties.
  • titchener: vond structurele elementen van de geest die hij onderverdeelde in sensatie en gevoelens
  • william james: holistische benadering, gedachten zijn een eenheid en dat de elementen in analyse en abstractie naar voren komen

mechanisme:

  • broadbent: beschouwde beperkingen in aandacht als een telefonische systeem in termen van fysiologische structuren. zintuigelijke input was te veel om alles aan te kunnen, en daarom was er een filermechanisme( informatieverwerkingbenadering).
35
Q

phytagorese psychologen

A
  • wiskunde ligt ten grondslag aan elk fenomeen.
  • catell maakte 16 persoonlijkheidsfactoren door factor analyse(allport vondt ze zinloos)
  • anderen vonden slechts 3 factoren: interpersoonljik, ambigu, levenloos
36
Q

schijn vs werkelijkheid

A

onderzoekt kloof tussen; hoe dingen lijkern ( distale stimulus/schijn) en hoe ze werkelijkheid zijn (objectieve stimulus/werkelijkheid)

37
Q

block

A

niemand heeft toegang tot de de subjectieve ervaring van een ander. alleen tot hun acties.

38
Q

hypothetico-deductieve methode

A

pleit voor formuleren van voorspellingen als resultaat van deductie uit een theorie(gebaseerd op eerdere observaties, empirisme). dit bevat zowel rationalisme als empirisme.

  • realistisch eaanname van eenobjectiee werkelijkheid die toegankelijk en kenbaar is.
39
Q

fenomenale psychologie

A

wetenschap begint met ervaring. we leven in een interne (subjectieve) wereld en niet in de echte werkelijkheid.

objectiviteit en sibjectiviteit zijn eigenschappen van het perceptuele veld waarin subject(zelf( en object referentie punten zijn

40
Q

moderne theorien filosofie

A
  • indirecte realisme: er is een objectieve werkelijkheid maar wij hebben geen toegang. werkelijkheid werkt op onze zintuigen en dat zijn onze waarnemingen. van objectieve werkelijkheid maken we mentale representaties door zintuigelijke input (representationalisme)
  • presentationalisme: gelooft dat de wereld zoals we die ervaren de echte objectieve wereld is(directe realisme).
    > gibson: perceptuele systemen zijn geëvolueerd omdat ze ons toegang geven tot objectieve fenomenen en adaptief voordelig zijn.
  • relativisme: scarr betoogde dat we de wereld op onze eigen manier waarnemen en anderen proberen te overtuigen van deze manier. dus theorien zijn gebasseerd op subjectieve input en dat de beste theorie de meest overtuigende is.
  • sociaal constructivisme: (gergen) wat door groepen als werkelijkheid wordt beschouwd is eigenlijk sociaal geconstrureerd (geschiedenis en cultuur) en varieert tussen groepen en culturen.
    > anitrealisme: er is geen objectieve wereklijkheid. dus we kunnen iemands overtuiging niet afwijzen. maar ook de wetenschap kan niks zeggen over de objectieve werkelijkheid.
41
Q

descartes (geest-lichaam)

A

parallellisme: geest en lichaam zijn twee gescheiden en verschillend entiteiten, ze kunnen elkaar niet beinvloeden

  • zintuigelijke ervaring is niet echte waarheid

> kwam tot het interactionisme: geest en lichaam zijn twee aparte substanties die elkaar onderling beinvloeden(pijnappelklier was de verbindingspunt)

  • lichaam is een machine die reageert op de externe krachten. er is geen vrijwillige actie.
42
Q

geest is de baas van denken (descartes)

A
  • er is de zekerheid van het denken. zintuigelijke ervarignen kunnen bedriegelijk/dromen zijn( geen basis voor zekerheid) . enige zekerheid is de twijwel en het denken
  • buiten de uitgesloten midden (epifyse) zijn lichaam en geest volledig apart. ze hebben ook aparate kenmerken uitbreiding ruimte en deelbaarheid en ondeelbaarheid(geest)
  • lichaam en geest moeten als incommensurabel worden beschouwd( zonder iets met elkaar gemeen te hebben)
43
Q

malebranche

A

occasionalisme: elke wezen is door god geschapen en hij laat mentale en fysieke werelden niet elkaar beinvloeden, alleen hij maak tdie conncetie

44
Q

spinoza

A

dubbel aspecttheorie: alles is een attribuut van god, en god is de enige substantie. mentaal en fysiek zijn niet bedoeld om met elkaar te interageren, god laat ze met elkaar in wisselwerking staan.

45
Q

leibniz

A

pre-gevestigde harmoie: alles bestaat uit atoom-achtige entiteiten genaamd monaden. ze kunnen mentaal en fysiek zijn en zijn in harmonie dankzij god.

46
Q

hobbes

A

mechanistische materialisme: alles is materieel en mechanisch in zijn werking.

47
Q

julie de la mattrie

A

mensen zijn uniek maar hun uniciteit is de complexiteit van hun biologische processen(hersenen).

  • ziel is verbonden met lichaam en het is niets ander dan een ontwikkelde machine.

onderzoekers ondersteunde dit en ondrzochten verder:

  • hall> vondt de refelxboog. vrije wil bestaat niet
  • sechenow > vond refelxbasis voor vrijwillige als onvrijwillige bewegingen

conclusie: geest is niet vrijwillig maar een reactie op de omgevings en interne stimuli in de zenuwstelsen.

48
Q

epifenomenalisme

A
  • mechanistische stanpunt werdt geaccepteerd, maar bewustzijn hoort er bij
  • het mentale rijks is slechts de veranderde bewsutzijnstoestanden die het product zijn van de veranderingen die plaatsvidnen in het zenuwstelsel
49
Q

huxley

A

de ziel is fictie en sensatie slecht een vorm van beweging in de hersenen. bewustzijn is slechts een bijproduct van de werking van de hersenen.

50
Q

dialectische materialisme

A

geest is een eigenschap van een sterk ontwikkelde materie in de vorm van de zenuwstelsen en de hersenen. en het is verder gevormd door culturele evolutie.

  • hogere vormen van mentaal leven: is het resultaat van de toe-eigening van cultureel ontwikkelde en overgedragen gereedschappen en tekensystemen
51
Q

wundt (geest lcihaam)

A

psychofysisch parallellisme. lichaam en geest bestaan maar kon niet begrijpen dat ze op elkaar inwerken.

  • parallelisme van twee causale reeksen die naast elkaar bestaan maar nooit direct met elkaar interfereren vanwege de onvereingbaarheid van hun termen
52
Q

james en vrije wil

A

aandacht is selectief en kiest waar we op focussen (wat voor osn belangrijk is), dit leidt bewustzijn tot actie. er is dus causale kracht tussen bewustzijn en actie

53
Q

naturalistische emergentisme

A

de wereld bestaat uit natuurlijke objecten en gebeurtenissen, hun eigenschappen en de relaties daartussen.