2 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

3 domeinen van het leven

A

bacteriën (prokaryoten), archaea (prokaryoten), eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

eigenschappen van dieren 7

A
  1. heterotroof (voeden zich met andere organismen)
  2. geen celwand
  3. meercellig, cellen georganiseerd in weefsels
  4. seksuele voortplanting
  5. kenmerkende embryonale ontwikkeling
  6. gastrulatie
  7. Hox-genen (ontwikkelingsgenen die de expressie van andere genen reguleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerkende embryonale ontwikkeling

A

zygote (bevruchte eicel) ondergaat klievingsdelingen (vindt geen celgroei plaats), leidt tot vorming blastula (hol bolletje van cellen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gastrulatie

A

gastrulatie = instulping van de blastula, leidt tot vorming van gastrula (hol bolletje van cellen, bestaande uit twee of drie kiemlagen), namelijk binnenste holte = oerdarm (spijsverteringsstelsel), opening naar buiten = oermond (mond of anus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gemeenschappelijke voorouder van dieren

A

leefde 770 miljoen jaar geleden, filtervoeder die lijkt op hedendaagse choanoflagellaten (want: lijkt op morfologie en DNA meest op dieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ediacara

A

635 - 541 miljoen jaar geleden, Ediacarische fauna uit het Neoproterozoïcum. Dieren zonder hard skelet en dieren die niet binnen moderne classificatie passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cambrische explosie

A

535 - 525 miljoen jaar geleden. Golf van diversificatie tijdens het Paleozoïcum. Fossielen gevonden van circa de helft van alle bestaande fyla van het dierenrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verklaringen diversificatie Cambrische explosie 3

A
  • evolueren van nieuwe aanpassingen bij predatoren en prooien (bijv. voortbewegingsmechanismen en harde skeletten)
  • toename hoeveelheid zuurstof in de atmosfeer, waardoor grotere dieren met een hoger metabolisme konden ontstaan
  • evolueren van Hox-genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het bouwplan van een organisme?

A

verzameling morfologische eigenschappen en ontwikkelingskenmerken die samen een functionerend geheel vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

symmetrie

A
  • radiale symmetrie (veelzijdig symmetrisch)
  • bilaterale symmetrie (tweezijdig symmetrisch)
  • asymmetrisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bilateraal symmetrische dieren

A
  • dorsale kant (rug)
  • ventrale kant (buik)
  • linkerkant
  • rechterkant
  • anteriore zijde (voor)
  • posteriore zijde (achter)
  • sensorische organen
  • centraal zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

symmetrie past bij levensstijl

A
  • radiale symmetrie = dier is sessiel of planktonisch

- bilaterale symmetrie = bewegen doelgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kiemlagen groeien uit tot verschillende weefsels

A
  • ectoderm (buitenste kiemlaag) = vormt buitenste bedekking, soms centraal zenuwstelsel
  • endoderm (binnenste kiemlaag) = vormt binnenbekleding spijsverteringsstelsel en andere organen (lever/longen)
  • mesoderm (ligt tussen ectoderm en endoderm)(alleen bij bilaterale symmetrie) = vormt botten, spieren, bloedcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

dipoplast/triploblast

A
dipoplast = twee kiemlagen
triploblast = drie kiemlagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lichaamsholtes

A
  • coelomaten = hebben coeloom gevormd uit mesoderm
  • pseudocoelomaten = hebben pseudocoeloom uit mesoderm en endoderm
  • acoelomaten = hebben geen coeloom/lichaamsholte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

protostomen

A
  • klieving: spiraal en gedetermineerd (kleine cellen boven groeven grote cellen, elke cel heeft al bestemming)
  • coeloomvorming: tijdens formatie oerdarm splijt een groep mesodermcellen open en vormt het coeloom
  • bestemming oermond: mond
17
Q

deuterostomen

A
  • klieving: radiaal en ongedetermineerd (kleine cellen boven grote, elke cel kan organisme worden)
  • coeloomvorming: knoppen splitsen af uit oerdarm en vormen coeloom
  • bestemming oermond: anus
18
Q

Clades bilateraal symmetrische dieren

A
  1. deuterostomia (deuterostome ontwikkeling
  2. lophotrochozoa (DNA-kenmerken)(tentakelachtige voedingsstructuur (lofofoor) of type larve (trochofoor))
  3. ecdysozoa (vervelling)