1C3 Flashcards

1
Q

Kernreceptoren en membraangebonden receptoren

A

Kernreceptoren:
- Vetoplosbare hormonen: schildklierhormoon & steroïdhormoon (kunnen membraan passeren)
–> Uit schildklier en bijnierschors

Membraangebonden receptoren:
- Wateroplosbare hormonen: glucagon & prolactine (kunnen membraan niet zomaar passeren)
- G-eiwit
–> Uit hypofyse en hypothalamus

–>: meeste/grofweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Acromegalie

A

Te veel productie GH en IGF-1, door groeihormoon producerende tumor in hypofyse
Geeft bij kinderen reuzegroei (reus van Rotterdam), bij volwassenen groei aan uiteinden: handen, voeten, kaak etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ziekte van Cushing

A

Te veel cortisol door ACTH-producerende tumor in de hypofyse, gaat gepaard met reductie levensverwachting (als onbehandeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk type cel komt het meest voor in de hypofysevoorkwab?

A

Somatotroop, maakt groeihormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke hormonen worden in de hypofysevoorkwab afgegeven aan bloedbaan (en worden dus gemaakt door endocriene cellen in de hypofysevoorkwab)?

A

GH, prolactine. LH, FSH, TSH, ACTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke hormonen worden in hypofyseachterkwab afgegeven aan bloedbaan (en worden dus gemaakt door zenuwcellen in de hypothalamus)?

A
  • Vasopressine/ADH
  • Oxytocine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zones in cortex van bijnier

A

Van buiten naar binnen:
- Zona glomerulosa: aldosteron
- Zona fasciculata: cortisol
- Zona reticularis: androgenen (DHEA en androstenedion)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke zones in CYP17 aanwezig?

A

Zona fasciculata en zona reticularis (binnenste twee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de stresshormonen?

A

Cortisol, noradrenaline en adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar wordt CRH gemaakt?

A

Hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zorgt cortisol voor verhoging v/d bloedsuikerspiegel?

A
  • Stimuleert gebruik van vetzuren als energiebron en verlaging gebruik van glucose
  • Stimuleert gluconeogenese
  • Verlaagt insulinegevoeligheid (wordt minder glucose opgenomen)
  • Stimuleert glycogenolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Terugkoppelingsmechanismen aldosteron

A
  • Verlaagd plasma kalium concentratie remt aldosteronafgifte door bijnierschors (normaal: hoog K+-gehalte stimuleert)
  • Verhoogde BD remt renineafgifte (RAAS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Signaaltransductie

A
  • alfa-subunit-s (met GTP gebonden) activeert AC (adenylyl cyclase)
  • ATP wordt omgezet in cAMP
  • cAMP activeert PKA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soorten G-eiwitten en hun functie/effect

A
  • Gs
  • Gq: verhoging [Ca2+]i
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is constitutief actief?

A

Activerende mutatie waarbij receptor ligand niet nodig heeft: signaaltransductie aangezet zonder aanwezigheid(/binding) van ligand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

McCune-Albright syndroom

A

Activerende mutatie in Gs/alfa s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is HRE (hormoon respons element)?

A

Deel van het DNA waar kernreceptor aan bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hyperplasie vs. hypertrofie

A

Vergroting van een orgaan op basis van …
- toename v/h aantal cellen: hyperplasie
- celgrootte: hypertrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

4 oorzaken van hypercortisolisme

A

Endogeen:
- Hypofysetumor (die ACTH produceert): ziekte van Cushing
- Tumor in bijnier
-
Exogeen:
- Steroïde-inname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Werking van aldosteron in de nier

A

Water en zout vasthouden

Spironolacton: MRA; kaliumsparend diureticum, antihypertensivum, bij hyperaldosteronisme met hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Oorzaken van bijnierinsufficiëntie

A
  • Acuut:
    -> Waterhouse-Friderichsen syndroom
    -> Plots stoppen met langdurig corticosteroïdgebruik
  • Chronisch:
    ->
    ->
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Verschil tussen adenoom en carcinoom (bijnier)

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Weiss-score

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

3 diagnostische testen voor syndroom van Cushing

A
  • Cortisolexcretie in 24-uurs urine
  • 1 mg dexamethason suppressietest
  • Middernachts speeksel cortisolconcentratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Pseudo-Cushing syndroom

A

Hypercortisolisme veroorzaakt door toename CRH-productie
3 belangrijkste oorzaken:
- Psychiatrische ziekten
- Alcoholverslaving
- Morbide obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

UFC en DST kunnen slecht pseudo-Cushing onderscheiden

A

Welke test kan pseudo-Cushing syndroom het beste onderscheiden (van ziekte van Cushing)? - Middernachts speeksel cortisol concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Oorzaken van syndroom van Cushing

A

ACTH-afhankelijk:
- Ziekte van Cushing (ACTH-producerende hypofysetumor)
- Ectopische ACTH-productie (vaak in long)
ACTH-onafhankelijk:
- Bijnieradenoom
- Bilaterale bijnierhyperplasie
- Bijniercarcinoom
(maken extra cortisol)

Minst frequent veroorzaakt door een bron van ectopische ACTH secretie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Metopiron

A

Goude standaard
Als de.. omhoog gaat, betekent het dat schakels ervoor goed werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Mechanisme achter hypertensie als gevolg van hypercortisolisme

A

Enzym 11β-HSD zet cortisol om in cortison. Bij (hele/te) hoge concentraties cortisol is de capacitieit van 11β-HSD niet toereikend –> cortisol kan aan MR (aldosteronreceptor) binden (~overstimulatie van MR)–> water- en Na+-opname uit voorurine –> hypertensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Enzym 11β-HSD

A

Zet actief cortisol om in inactief cortison; voorkomt dat cortisol (dat in veel hogere concentraties dan aldosteron in het lichaam circuleert) mineraalcorticoïd-/aldosteronreceptor stimuleert (in de nier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ziekte van Addison

A

Te weinig aldosteron en cortisol gemaakt door bijnier ?
Laag cortisol, hoog ACTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Verschillen tussen primaire en secundaire bijnierschorsinsufficiëntie

A

(Hypocortisolisme, dus laag cortisol)
Primaire (hoog ACTH):
- Auto-immuun, TBC, bloedingen, metastasen, AIDS etc.
Secundaire (laag ACTH):
- Hypofysepathologie
- Hoofdtrauma
- Geïsoleerde ACTH-deficiëntie
- Onttrekken van corticosteroïden na langdurig gebruik
–> RAAS is intact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Volgorde respons van lichaam op hypoglycemie/dalende bloedsuikerspiegel (insulinetolerantietest)

A

Catecholamines, glucagon, cortisol, groeihormoon (cgcg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bloedwaarden primair hyperaldosteronisme

A

Hoog plasma aldosteron
Laag plasma renine
Hypokaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Meest voorkomende oorzaken primair hyperaldosteronisme

A

Bilaterale bijnierhyperplasie, aldosteron producerend adenoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Feochromocytoom

A

Tumor (meestal in bijniermerg) die catecholamines (meestal adrenaline) produceert

Biochemische bepaling om diagnose aan te tonen: urine of plasma (nor)metanefrines.

37
Q

Verschil adenoom, carcinoom, tumor

A

Adenoom: goedaardig/benigne
Carcinoom: kwaadaardig/maligne
Tumor kan goedaardig en kwaadaardig zijn
Neoplasie : kanker

38
Q

Schildklierhormoon bindende eiwitten

A

Albumine, TBG, TTR
Reservoirfunctie

39
Q

Ziekte van Graves vs. Hashimoto

A

Graves: activerende auto-antistoffen tegen TSHR
Hashimoto: auto-antistoffen tegen TPO (en Tg)

40
Q

Normaalwaardes TSH, TRH etc.

A
41
Q

Primaire vs. secundaire hyper-/hypothyreoïdie

A

Primair: oorzaak ligt bij schildklier, secundaire: oorzaak ligt bij hypofyse (net zo bij hyper-/hypocortisolisme, maar dan bijnier bij primair)

42
Q

Labwaarden bij primaire hypothyreoïdie en primaire hyperthyreoïdie

A
  • Primaire hypothyreoïdie (HT): verhoogd TSH, verlaagd vrij T4
  • Secundaire hypothyreoïdie: normaal TSH, verlaagd vrij T4
  • Primaire hyperthyreoïdie (ZvG): verlaagd TSH, verhoogd vrij T4
43
Q

Jodiumbehoefte

A

Dagelijks 150 microgram, tijdens zwangerschap 200-250 microgram

44
Q

Wat bepaalt hoeveelheid T3 in (perifere) cel?

A

Metabolisme &

45
Q

MCT8

A
46
Q

Eerste test als je denkt aan schildklierziekte

A

TSH
Afwijkend? –> vrij T4 meten

47
Q

Embryonale origine van bijnieren, schildklier en bijschildklieren

A
  • Bijnier:
    -> Schors/cortex: mesoderm
    -> Merg/medulla: neural crest (neurale lijst)
  • Schildklier: endoderm
  • Bijschildklieren: ectoderm
48
Q

NIS

A

Symporter
Transport Na+ en I- de folliculaire cel in

49
Q

Schildkliercarcinomen (10-jaars overleving)

A
  • Papillair (>95%): meest voorkomende, straling, Orphan Annie’s eye nuclei (heldere kernen), psammoma bodies
  • Folliculair (>90%): jodiumdeficiënties, kapseldoorbraak en vasoinvasie
  • Medullair (65%)
  • Anaplastisch (overleving 0,5-1 jaar)
50
Q

Mutaties bij schildklieradenomen en -carcinomen

A
  • Folliculair carcinoom: RAS (ook adenoom) en PAX8/PPARG fusie
  • Papillair carcinoom: BRAF en RET/PTC translocatie
  • Anaplastich carcinoom: p53
51
Q

Complicatie thyreoidectomie

A
  • Beschadiging n. recurrens (1-10% tijdelijk, 1-2% permanent) –> heesheid
  • Bij bilaterale resectie (totale thyreoidectomie; links en rechts schildklier verwijderen): hypoparathyreoïdie (tot 25% tijdelijk, tot 10% permanent); kneuzing van bijschildklieren of beschadiging bloedvoorziening. Komt vaker voor.
52
Q

Ziekte van Conn (primair hyperaldosteronisme)

A

Bijnierschorshyperplasie of -adenoom
Overproductie van aldosteron
Leidt tot hypertensie en hypokaliëmie
Spironolacton bodies

53
Q

Jodiumdeficiëntie

A

Schildklier maakt meer T3 dan T4

54
Q

Stappen diagnostiek schildklieraandoeningen

A
  • TSH
  • FT4
  • TSH-R Ab
  • Scintigrafie
55
Q

Zwangerschap en behandeling hypothyreoïdie

A

Levothyroxine met 25-50% ophogen (en daarna TSH en FT4 laten bepalen), want:
- Verhoogd verbruik schildklierhormoon door baby en placenta (?)
- Zwangerschapshormoon hCG kan binden aan TSHR en schildklier stimuleren –> verhoogd FT4 –> verlaagd TSH

56
Q

RANK, RANKL, OPG, sclerostine

A

RANKL stimuleert osteocytactiviteit –> meer botresorptie –> minder bot

Sclerostine: remt osteoblastactiviteit –> minder botvorming –> minder bot

RANKL: gemaakt door osteoblasten, sclerostine: osteoclasten

57
Q

Effect van PTH bij calcium- en fosfaathuishouding

A

Vooral ↑ Ca2+:
- Vrijmaken Ca2+ uit bot
- Terugresorptie Ca2+ in nieren
- Absorptie Ca2+ en PO4- in darmen (via synthese vit D)

Hypoparathyreoïdie kan leiden tot hypocalciëmie.

58
Q

Hormonen gonaden

A

FSH: spermatogenese

59
Q

Prolactinoom

A
60
Q

Perifeer vs. axiaal skelet osteoporose

A

Eerder fracturen in botten van axiaal skelet (vertebrae bijv.) dan in perifere botten als gevolg van osteoporose: vertebrae bevatten veel meer sponsig bot.
Turnoveractiviteit van sponsig bot (axiaal/vertebrae) is tot 8 keer hoger dan van corticaal bot (perifeer/lange botten).

61
Q
A
62
Q

Componenten bot

A
  • ## Hydroxyapatiet
63
Q

Waardes osteoporose (WHO criteria)

A

DEXA-scan:
Normaal: T > -1 SD
Osteopenie: -2,5 < T < -1 SD
Osteoporose: T < -2,5 SD
Ernstige osteoporose: T < -2,5 SD & osteoporotisch fractuur

64
Q

T- en Z-score bij DEXA-scan:

A

T-score: t.o.v. gem. waarde van jongvolwassenen
Z-score: t.o.v. gem. waarde van mensen met zelfde leeftijd & geslacht

Allebei in SD
(Z van Zelfde leeftijd en geslacht, T van Tieners –> jongvolwassenen)

65
Q

Botdichtheid (BMD) meten

A

DEXA-scan
Hoge specificiteit, lage sensitiviteit
Bij:
-

66
Q

Sclerostine

A

Remming botaanmaak (osteoblasten), gemaakt door osteocyten
Mutatie in gen –> overmatige botgroei/-dichtheid (sclerosteose)

67
Q

Medicamenteuze behandeling osteoporose

A

-
-
- Denosumab (antilichamen tegen RANKL)
–> Stoppen zonder nabehandeling leidt tot verhoogd risico op wervelfracturen

-
-

68
Q

Typen nierstenen

A

Wheweliet (caclciumoxalaat), brushiet (calciumfosfaat), cystine: hard.
Struviet (infectiesteen), urinezuur: zacht.

Struviet: zachtste niersteen.

69
Q

Veroudering: begrippen vergrijzing, dubbele vergrijzing, grijze druk, doelmatigheid, budget impact

A
70
Q

Criteria frailty door Fried

A
  • Gewichtsverlies
  • Uitputting
  • Verminderde lichamelijke activiteit
  • Verminderde loopsnelheid
  • Verminderde handknijpkracht

Geen aandacht voor cognitie, sociale netwerk.

71
Q

VMS

A
72
Q

Assen van Comprehensive Geriatric Assessment (CGA)

A
  • Somatiek
  • Psyche (incl. cognitie)
  • Functioneren
  • Sociaal
    (- Toekomst)
73
Q

Meest voorkomende oorzaken primair hyperaldosteronisme

A
  • Bilaterale bijnierhyperplasie (66%)
  • Aldosteron producerend adenoom (32%)
74
Q

Osteomalacie

A

Onvoldoende mineralisatie van het bot (vooral calcium en fosfaat)

74
Q

Cathepsine K

A

Geproduceerd door osteoclasen
Breekt botmatrix af (resorptie)

75
Q

Echondrale vs. intramembraneuze botvorming

A

Echondrale: vervanging van kraakbeen door osteoblasten, vorming van bijna alle botten
Intramembraneuze: directe botvorming door osteoclasten, vorming van schedel en sleutelbeen botten

76
Q

3 (relevante) oorzaken van geïsoleerde systolische HT

A
76
Q

Diagnostiek bij schildkliernodus

A

TSH
- Normaal? –> echo + FNA
- Verlaagd? –> TSHR-Abs. TSHR-Abs negatief? –> jodiumscintigrafie.

76
Q

Gedifferentieerd schildkliercarcinoom

A

Papillair en folliculair schildkliercarcinoom
Rustig biologisch gedrag

77
Q

Enzymen in zones bijnier

A

Zona ….
- glomerulosa: CYP21, CYP11B2
- fasciculata: CYP17, CYP21
- reticularis: CYP17, cofactor cytochroom b5

78
Q

Type receptoren van dit blok

A

ACTH, TSH, CRH, GnRH, LH, FSH, TRH: G-eiwit gekoppeld
MR en GR (mineraal- en glucocorticoïdreceptor): kernreceptor

79
Q

Behandeling hypothyreoïdie

A

Levothyroxine 1,6/1,7 microg/kg/dag , na 6 weken TSH bepalen en dosisaanpassing

80
Q

Schildklierhormoon reguleert de thermogenese

A

In spier: verhoging van ionencycli (futile cycles)
In bruin vet: aanmaak van UCP1/uncoupling

81
Q

Top 3 farmaca bij bejaarden

A
  • Cardiovasculaire middelen
  • Psychofarmaca
  • Analgetica (pijnstillers)
82
Q

MUST (screening ondervoeding ouderen)

A
  • BMI
  • Gewichtsbeloop
  • ‘Hoe ziek’
    Max. 6 punten, vanaf 2 verhoogd risico
83
Q

Schildklierhormoon resistentie

A

Mutatie in TRβ
Verhoogd FT4, normaal TSH

84
Q

Behandeling gedifferentieerd schildkliercarcinoom

A
  • Thyreoidectomie
  • Halsklierdissectie (lymfeklieren; op indicatie/evt.)
  • Radioactief jodium
  • TSH-suppressie (levothyroxine)
85
Q

Risico’s bij bijnieroperaties

A

Hypercortisolisme:
Risico op Addinsonse crisis:
Als patiënt hypercortisolisme heeft peri-operatief glucocorticosteroïden (hydrocortison) suppleren, anders risico op Addinsonse crisis: patiënt met hypercortisolisme cortisolfabriek afnemen –> cortisol keldert –> patiënt niet meer in staat om stress op te vangen.
Feochromocytoom:
Risico op hypertensieve crisis:
Voor adrenalectomie alfablokkers: adrenaline komt vrij –> schommelingen/stijging BD.