1C1 Flashcards

1
Q

‘Functie’ van kauwen

A
  • Kleinere brokken
  • Groter oppervlakte
  • Mengen met speeksel en enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 kauwspieren

A

masseter, temporalis, pterygoideus med., pterygoideus lat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke hersenzenuw worden de kaakspieren geïnnerveerd?

A

n. V (trigeminus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de extrinsieke tongspieren?

A

palatoglossus, hyoglossus, genioglossus, styloglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke hersenzenuw innerveert de smaak van het voorste deel van de tong?

A

N. facialis (VII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke hersenzenuw innerveert het gevoel van het voorste deel van de tong?

A

N linguinalis (V3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke hersenzenuw innerveert de smaak en het gevoel van het achterste deel van de tong?

A

N. glossopharyngeus (IX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke hersenzenuw innerveert de motoriek van het grootste deel v/d tong?

A

N. hypoglossus (XII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke ducti komen uit in papil van Vater?

A

Ductus choledochus en ductus pancreaticus (ductus van Wirsung)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke structuren/organen liggen intraperitoneaal?

A
  • Maag (secundair)
  • Milt
  • Lever
  • Jejunum
  • Ileum
  • Caecum + appendix
  • Colon transversum
  • Colon sigmoideum
  • Cauda pancreas
  • V. mesenterica inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke structuren/organen liggen retroperitoneaal?

A
  • Nieren (primair)
  • Pancreas (grotendeels; kop)
  • Duodenum (secundair)
  • Colon ascendens (secundair)
  • Colon descendes (secundair)
  • Rectum (subperitoneaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Takken truncus coeliacus

A
  • A. gastrica sinistra
  • A. hepatica communis
  • A. lienalis/splenica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Begrenzingen bursa omentalis

A
  • Ventraal (voorkant): omentum minus + gaster (/lig. gastro-colica)
  • Dorsaal (achterkant): pancreas
  • Craniaal (bovenkant): lever
  • Caudaal (onderkant): colon transversum
  • Lateraal (links): milt
  • Mediaal (rechts): foramen epiploicum (opening)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat het omentum minus?

A

Lig. hepatogastricum en lig. hepatoduodenale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit welke lagen bestaat de tractus digestivus?

A

Van buiten naar binnen:
Mucosa, submucosa, muscularis (eerst circulaire, daarbuiten longitudinale laag), serosa/adventitia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welk epitheel wordt de mondholte bekleed?

A

Plaveiselepitheel
Niet verhoornd, behalve lippen en palatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Type papillae op tong en hun functie

A
  • Smaak: fungiformis, circumvallata, foliata
  • Transport: filiformis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Letsel van de ventromediale hypothalamus leidt tot …

A

Hyperfagie (enorme eetlust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Letsel van de laterale hypothalamus leidt tot …

A

Afagie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2 centra van/in hypothalamus

A
  • Verzadigingscentrum: ventromediale hypothalamus, AgRP en NPY
  • Hongercentrum: laterale hypothalamus, POMC en CART
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke factoren beïnvloeden welke 1ste orde neuronen?

A
  • Orexigene factoren stimuleren AgRP/NPY
  • Anorexigene factoren stimuleren POMC/CART
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Orexi- en anorexigene factoren

A

Orexigene: honger: stimuleren om te eten; ghreline
Anorexigene: verzadigd: onderdrukken hongergevoel; insuline, leptine, CCK, rek van maag-darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Formule BMI

A

Gewicht in kilo / lengte in meter in het kwadraat
Bijv.:
130 kg en 1,85 m – > BMI 38

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke zenuw verzorgt de motoriek van de tong?

A

N. hypoglossus (XII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke speekselklier wordt door welke zenuw geïnnerveerd?

A
  • Gl. parotis: n. glossopharyngeus
  • Gl. submandibularis: n. facialis
  • Gl. sublingualis: n. facialis
    (deze zenuwen zorgen voor parasympathische activatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke zenuw verzorgt het gevoel van het voorste deel (2/3) van de tong?

A

N. lingualis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke zenuw verzorgt de smaak van het voorste deel (2/3) van de tong?

A

N. facialis (via chorda tympani)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke zenuw verzorgt de smaak en het gevoel van het achterste deel (1/3) van de tong?

A

N. glossopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de extrinsieke tongspieren (4)?

A

M. palatoglossus, m. hyoglossus, m. genioglossus, m. styloglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke palatumspier ligt meer mediaal?

A

M. veli levator palatini

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke 2 ruimtes verbindt de buis van Eustachius / tuba auditiva?

A

Nasopharynx en middenoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar liggen de plexus van Meissner en van Auerbach?

A
  • plexus van Meissner: overgang van submucosa naar muscularis
  • plexus van Auerbach: tussen circulaire en longitudinale laag van muscularis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar in de tractus digestivus zijn villi?

A

Duodenum, jejunum en ileum
Functie: oppervlaktevergroting (voor opname van voedingsstoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Typen cellen in de maag en hun functie/product

A

Van boven naar beneden:
- Slijmnap cellen
- Pariëtale cellen: maken zoutzuur
- Hoofdcellen: maken pepsinogeen en lipase
- Endocriene cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Met welk type epitheel is de anus bekleed?

A

Plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is melena?

A

Zwarte ontlasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een adenocarcinoom?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welk deel v/d dunne darm komt eerst: ileum of jejunum?

A

… - duodenum - jejunum - ileum - colon - …
Dus eerst jejunum, dan ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de functies van de pancreas?

A
  • Vertering (exocrien)
  • Bloedsuikerregulatie (endocrien)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

2 celtypen in duodenum en hun functie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welke fasen kun je het slikproces opdelen?

A
  • Orale fase: vrijwillig
  • Faryngeale fase: onvrijwillig
  • Oesofagiale fase: onvrijwillig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Typen innervatie van glad spierweefsel

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn de 2 kenmerken van achalasie?

A
  • Geen peristaltiek
  • Geen LES relaxatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

3 manieren van behandeling achalasie

A
  • Pharmacologisch (calciumblokkers, nitraten, botox)
  • Pneumatische dilatatie (ballon opblazen ter hoogte van onderste sfincter)
  • (Chirugische) myotomie (sfincter doorsnijden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn oorzaken van dysfagie/passageklachten?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is een Barrett slokdarm?

A

Metaplasie; verandering van plaveiselepitheel naar cilindrisch epitheel????

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Definitie van een ulcus

A

Een defect in het epitheel:
- met diameter ≥ 0,5 cm
- doordringen tot in de submucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Oorzaken van een maagzweer

A
  • Gebruik van NSAID’s (nu meest voorkomende oorzaak)
  • Infectie met h. pylori
    Minder vaak voorkomend: maagkanker, andere infectie (CMV), ischemie e.a.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Behandelmogelijkheden bloedend ulcus

A
  • Injectie therapie: adrenaline
  • Thermische therapie: goldprobe, argon plasma coagulatie
  • Mechanische therapie: clip
    Behandelen met 2 modaliteiten: adrenaline en thermische of mechanische om rebleed te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Eradicatie h. pylori

A

Triple therapie met 2 antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat simuleert de pariëtale cel (tot secretie HCl)?

A

Histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Door welke cel wordt histamine afgegeven?

A

EC cel
(enterochromaffine cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waardoor wordt de EC cel gestimuleerd?

A
  • N. vagus
  • Gastrine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Fasen van maagzuursecretie

A

Cefale, gastrische en intestinale fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe wordt de maagwand beschermd tegen zoutzuur en pepsine?

A
  • Mucuslaag
  • Uitscheiding van bicarbonaat door de muceuze cel
    Gereguleerd door prostaglandine E2 (PGE2)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Meest voorkomende symptomen CRC

A
  • Veranderd ontlastingspatroon
  • Bloedverlies
  • Buikpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat zijn de 2 redenen om te starten met dikke darmkankerscreening?

A

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de normaalwaardes voor hemoglobine?

A

Man: 8,6-10,5 mmol/L
Vrouw: 7,5-9,5 mmol/L
Zwanger: >6,5 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Normale MCV

A

80-100 fL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Voorkeur medicatie behandeling fistels

A

Anti-TNF: infliximab, adalimumab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat moet je uitsluiten voordat je start met anti-TNF?

A

Tuberculose, hiv, hepatitis B/C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Oorzaken microcytaire anemie

A

IJzergebrek, hemoglobinopathie (thalassemie), anemie van de chronische ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Oorzaken normocytaire anemie

A

Acute bloeding, nierziekte, anemie van de chronische ziekte, infiltratie beenmerg door maligniteit, MDS, hemolyse zonder reticulocytose, sikkelcelanemie, aplastische anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Oorzaken macrocytaire anemie

A

Vitamine B12 deficiëntie, foliumzuur deficiëntie, alcohol, hypothyeroïdie, MDS, hemolyse met reticulocytose (& chemotherapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Verschillen tussen PBC en PSC

A

PBC:
–> Vooral bij vrouwen (90%)
–> Kleine galwegen
–> Intrahepatische galwegen
–> Behandeling met UDCA effectief bewezen

PSC:
–> Vooral bij mannen
–> Jongere leeftijd (gem. 39)
–> Middelmatige en grote galwegen
–> Intra- en extrahepatische galwegen
–> Patiënten hebben vaak IBD (m.n. colitis ulcerosa)

Allebei auto-immuun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Waar is het verzadigingscentrum gelokaliseerd?

A

In de ventromediale hypothalamus
(Verzadigingscentrum in Ventromediale hypothalamus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waar is het hongercentrum gelokaliseerd?

A

In de laterale hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hersenzenuwen en hun nummers (belangrijke voor dit blok)

A

N. …
facialis VII
glossopharyngeus IX
vagus X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat zijn de 2 kenmerken van (klassieke) achalasie?

A
  • Geen peristaltiek (aperistalsis)
  • Geen LES (onderste slokdarmsfincter) relaxatie
70
Q

Welke speekselklieren zijn sereus, mucineus of sero-mucineus?

A

Glandula …
parotis: sereus
submandibularis: sero-mucineus
sublingualis: sero-mucineus

71
Q

Syndroom van Sjögren

A

Chronische ontsteking (speeksel)klieren (–> verminderde speekselproductie), problemen met slikken, auto-immuun

72
Q

Door welk type cel wordt histamine geproduceerd?

A

Enterochromaffine cel

73
Q

Welke arterie verzorgt bloedvoorziening van curvata minor van de maag en welke de curvata major?

A
  • Curvata minor: a. gastrica sinistra en dextra
  • Curvata major: a. gastro-omentalis dextra?
74
Q

Wat betekent postprandiaal?

A

Na de maaltijd

75
Q

Welke anale spier wordt onvrijwillig ontspannen?

A

M. sphincter analis interior

76
Q

Wat is hemochromatose?

A

IJzerstapeling, kan leiden tot leverschade
Afwijkende ferritinegehalte en transferrineverzadiging zijn indicatief voor erfelijke hemochromatose.

77
Q

Welk hormoon stimuleert de afgifte

A
78
Q

Behandeling van PBC

A

UDCA (ursodeoxycholzuur)

79
Q

Definitie diarree

A

≥ 3x ongevormde ontlasting per dag of meer dan > 200 g/dag ontlasting

80
Q

Wanneer verhoogd risico op dehydratie en wanneer dehydratie

A
81
Q

Cholecystolithiasis vs. choledocholithiasis

A

Cholecystolithiasis: galstenen in galblaas
Choledocholithiasis: galstenen in galwegen

82
Q

Welke structuren lopen door het ligamentum hepatoduodenale?

A
  • A. hepatica propria
  • Ductus choledochus
  • V. portae
83
Q

Wat zijn de 3 takken van de n. trigeminus?

A

Van boven naar beneden:
- n. ophthalmicus
- n. maxillaris
- n. mandibularis

84
Q

Welke leverkwab zit boven: lob. caudatus of lob. quadratus?

A

Lob. caudatus (lob. quadratus zit naast galblaas)

85
Q

Normale diameter galweg

A

< 7 mm?

86
Q

Intra- vs. extrahepatische cholestase

A

Intrahepatisch:
Extra-hepatisch: obstructie

87
Q

Double duct sign

A

Dilatatie van ductus choledochus én van ductus pancreaticus (door obstructie)
(red flag: altijd denken aan kanker)

88
Q

Wanneer is (neonatale) icterus pathologisch?

A
  • Ontstaat binnen 24u
  • Bilirubine>200 micromol/L na 24u bij voldragen baby
  • Stijging met >100 micromol/L per 24u
89
Q

Behandeling van (acute) pouchitis

A

Antibiotica (metronidazol of ciproxin/ciprofloxacine)

90
Q

Endocriene vs. exocriene deel maag

A
  • Exocrien: corpus (en fundus?)
    –> Hoofdcel: pepsinogeen, maaglipase
    –> Pariëtale cel: HCl, IF
  • Endocrien: antrum
    –> D-cel: somatostatine
    –> G-cel: gastrine
91
Q

Waardoor wordt de enterochromaffiene cel?

A
  • N. vagus / vagale stimulatie
  • Gastrine
92
Q

Ongeconjugeerd vs. geconjugeerd bilirubine

A

Ongeconjugeerd: vetoplosbaar, toxisch voor hersenen
Geconjugeerd: wateroplosbaar (wordt uitgescheiden)

93
Q

Oorzaken van te hoog ongeconjugeerd bilirubine (–> icterus)

A
  • Te hoog aanbod erytrocyten
  • Erytrocyten gaan te snel kapot
  • Gestoorde conjugatie
94
Q

Wat is een enterocyt?

A

Darmcel

95
Q

Wat knipt α-amylase?

A

α-1,4
Behalve naast α-1,6 of eindstandig α-1,4

96
Q

Waaruit bestaat sucrose?

A

Glucose & fructose
(sucrose = saccharose)

97
Q

3 peptidases/proteases

A
  • Endopeptidases
  • Carboxypeptidases
  • Aminopeptidases
98
Q

Wat doet enterokinase?

A

Zet trypsinogeen om in trypsine

99
Q

Acinaire vs. ductulaire secretie pancreas

A
  • Acini: spijsverteringsenzymen
  • Ductuli: bicarbonaat
100
Q

Exocrien vs. endocrien pancreas

A

Endocrien: bloedsuikerregulatie
Exocrien: acini en ductuli (spijsverteringsenzymen en bicarbonaat)

101
Q

Exocrien vs. endocrien maag

A

Endocrien: antrum (gastrine en somatostatine)
Exocrien: corpus (HCl, IF, enzymen maaglipase en pepsinogeen)

102
Q

Waardoor wordt de ductulaire pancreassecretie gestimuleerd en geremd?

A

Stimulatie: secretine en guanyline
Remming: somatostatine

103
Q

Verschillen tussen ileum en jejunum

A

Jejunum:
- Roze
- Weinig arcades
- Lange vasa recta
- Grotere diameter
- Meer plicae/plooien

Ileum:
- Grijzig
- Veel arcades
- Korte vasa recta
- Dik mesenterium (bevat meer vet)
- Lymfeknopen (Peyer’s patches)

104
Q

Pyramide medicamenteuze behandeling IBD

A
  • operatie
  • biologicals
  • AZA/azathiopurine of 6-MP/mercaptopurine of MTX/methotrexaat
  • prednison of budesonide
  • 5-ASA/mesalazine of sulfasalazine
105
Q

Welk onderzoek gebruik je om fisteling in beeld te brengen?

A

MRI

106
Q

Welke vorm bilirubine is gevaarlijk/toxisch voor hersenen?

A

Ongeconjugeerd, want vet-oplosbaar (kan bloed-hersenbarrière passeren)

107
Q

Door welke zenuw wordt de m. buccinator geïnnerveerd?

A

N. facialis (n. VII)

108
Q

Oorzaak van sikkelcelziekte

A

Mutatie in het gen dat codeert voor de bètaketen van hemoglobine

109
Q

Welk hormoon stimuleert en welk hormoon remt de eetlust?

A

Stimulatie: ghreline
Remming: leptine, insuline

110
Q

Oorzaken van vetzucht

A
  • Afwijking in de hypothalamus
  • Erfelijke afwijking in het Ob gen
  • Lifestyle keuze
  • Ontwikkelsstoornis/hyperplasie
111
Q

Ligt de oesophagus ventraal of dorsaal van de trachea?

A

Dorsaal (oesophagus ligt achter de trachea)

112
Q

In welk deel van de tractus digestivus zijn Peyer’s patches?

A

Alleen in ileum

113
Q

Complicaties van h. pylori infectie

A

Van meest naar minst voorkomend:
- Atrofische gastritis
- Ulcus duodeni of ventriculi
- Maagkanker
- Maaglymfoom

114
Q

Functies van CCK

A
  • Remt de maagzuursecretie
  • Stimuleert acinaire secretie pancreas
  • Zorgt voor contractie galblaas
  • Zorgt voor relaxatie sfincter van Oddi
115
Q

Hoe wordt in de pancreas voorkomen dat autodigestie optreedt? (3 dingen)

A
  • Afgifte als inactieve pro-enzymen
  • Intracellulaire opslag in zymogenen/membraanblaasjes
  • Aanwezigheid van trypsine inhibitor
116
Q

Welke verteringsenzymen worden door de pancreas uitgescheiden?

A
  • Amylase (glycogeen, zetmeel)
  • Lipase (vetten)
  • Trypsine (eiwitten)
117
Q

Waartussen loopt het omentum majus?

A

Maag en colon transversum

118
Q

Wanneer is er sprake van chronische ondervoeding?

A

Lengte naar leeftijd < -2 SD

119
Q

Waar zit vitamine B12 in?

A

Vlees, eieren, zuivelproducten

120
Q

Waar zit foliumzuur in?

A

Bladgroenten, orgaanvlees, bonen, noten

121
Q

Welke structuren lopen door het lig. hepatoduodenale?

A

V. portae, ductus choledochus, a. hepatica propria

122
Q

Wat is de meest voorkomende mutatie die CF veroorzaakt?

A

ΔF508

123
Q

Bij welke speekselklieren horen de caruncula sublingualis?

A

Gl. submandibularis (uiteinde van de ductus submandibularis)

124
Q

Bij welke speekselklieren horen de ducti sublingualis minores?

A

Gl. sublingualis

125
Q

Welke papil op de tong heeft (als enige) geen smaakpapillen?

A

Filiforme papil

126
Q

Uit welke lagen bestaat de mucosa?

A
  • Epitheel
  • Lamina propria
  • Muscularis mucosae
127
Q

Wat doet leptine?

A

Het remt afgifte van NPY en stimuleert expressie van CART

128
Q

ERCP

A

Geen diagnosticum, alleen gebruikt bij behandeling (bijv. galstenen verwijderen of stents plaatsen)

129
Q

Multiunit vs. unitary innervatie glad spierweefsel

A

Multiunit:
Weinig intracellulaire koppeling, fijne spiercontrole (iris, piloerector spier)
Unitary:
Veel intracellulaire koppeling (gap junctions), gecoördineerde contractie (darmkanaal)

130
Q

2 typen maagzuurremmers

A
  • Histamine receptor antagonist (ranitidine)
  • PPI (omeprazol): pro-drug, wordt bij lage pH actief
131
Q

Hoe zorgt NSAID-gebruik voor ulcera?

A

NSAID’s remmen productie van mucines
Geprotoneerd in zuur milieu, ongeladen, kan cel in. In cel: proton komt vrij (want pH ong. 7), NSAID kan niet meer terug. NSAID’s remmen COX-1, dat PGE2 maakt. Dus synthese van PGE2 geblokkeerd. Beschermende laag wordt dunner: maakt maagwand gevoelig voor effect van zuur ( maagzweren).

132
Q

Regulatie van acinaire en ductulaire secretie pancreas

A
  • Acinaire secretie: ACh & CCK
  • Ductulaire secretie (met CFTR): secretine en guanyline
133
Q

2 celtypen in duodenum

A

I-cel: CCK
S-cel: secretine

134
Q

Conjugatie van bilirubine

A

Een of twee (BMG) glucuronzuur groepen worden in de levercellen (hepatocyten) aan bilirubine gekoppeld. Dit proces noemen we glucuronering en gaat via het leverenzym uridine-difosfo-glucuronyltransferase (UGT1A1). Deze glucuronering kan alleen in de hepatocyten plaatsvinden.

135
Q

Wat is de belangrijkste complicatie van ERCP en hoe verklein je de kans daarop?

A

Post-ERCP pancreatitis
Kans halveren door vooraf NSAID te geven

136
Q

Diagnose acute pancreatitis

A

Serum lipase en amylase > 3 ULN
Klinische kenmerken

137
Q

Hoe ontstaat ascites bij levercirrose?

A

Portale hypertensie met dilatatie van mesenteriaal vaatbed & (perifere) arteriën –> activatie van RAAS om vaatbed te vullen: vasthouden van zout en water –> overloop van vocht in buik.

138
Q

Hoe ontstaat portale hypertensie?

A

Portale hypertensie als druk > 12 mmHg
Vooral door levercirrose: verhoogde weerstand –> stijging druk

139
Q

Wat is HCC?

A

Hepatocellulair carcinoom
Bijna altijd bij mensen met cirrose of chronische hepatitis

140
Q

Hoe worden galzouten gemaakt?

A

Vanuit cholesterol

141
Q

Conjugatie en deconjugatie van galzouten

A

Conjugatie –> ↑ polariteit –> ↑ emulgerende werking
Deconjugatie –> minder hydrofiel –> makkelijker over plasmamembraan opgenomen

142
Q

Terugresorptie van galzouten

A
  • Ileum:
    –> IBAT
    –> Na+-afhankelijk
    –> geconjugeerd
    –> overgrote deel
  • Jejunum en colon:
    –> diffusie
    –> ongeconjugeerd
143
Q

Welke cellen produceren intrisic factor (IF)?

A

Pariëtale cellen

144
Q

2 type transporters van monosachariden

A

SGLT-1:
–> glucose en galactose
–> secundair actief
–> tegen concentratiegradiënt in
–> m.b.v. natriumgradiënt
GLUT-5
–> fructose
–> passief

145
Q

Peptidases/proteases

A

Aminopeptidases:
–> vanaf N-terminus
–> dunne darm
Endopeptidases (o.a. trypsine, pepsine)
–> middenin
–> maag en pancreas
Carboxypeptidases:
–> vanaf C-terminus
–> pancreas

146
Q

Waaruit zijn zetmeel, glycogeen, sucrose en lactose opgebouwd?

A
  • Zetmeel en glycogeen: D-glucose
  • Sucrose: glucose + fructose
  • Lactose: glucose + galactose
147
Q

Colitis ulcerose vs. M. Crohn

A

Colitis ulcerosa
- Colon
- Continu
- Oppervlakkig
- Rectum altijd aangedaam (CU ontwikkelt van distaal naar proximaal)
Crohn:
- Van mond tot kont
- Skip lesions (discontinu)
- Transmuraal
- Fisteling
- Perianaal abces
- Vaak extra-intestinale manifestaties (aften, artritis etc.)
- Granulomateuze ontsteking

148
Q

Onderscheid osmotische en secretoire diarree

A

Osmotische diarree: fecale osmotische gap > 100 mosmol/kg
Secretoire diarree: fecale osmotische gap ≤ 50 mosmol/kg

149
Q

Crypt en villus & secretie en absorptie

A

Crypt: secretie (zout en water naar buiten)
–> CFTR (Cl- eruit)
Villus: absorptie (zout en water naar binnen)
–> NHE3 (H+ eruit, Na+ erin)
–> DRA (bic eruit, Cl- erin)

150
Q

Congenitale chloridorroe (CLD)

A

Afwezig DRA

151
Q

Apicale transporters villi en crypten

A

Crypt (secretie):
- CFTR: Cl- naar buiten
Villus (absorptie):
- NHE3: Na+ naar binnen, H+ naar buiten
- DRA: HCO3- naar buiten, Cl- naar binnen

152
Q

Transporters opname monosachariden

A

Apicaal:
- GLUT-5: fructose
- SGLT1: glucose, galactose (Na+-gekoppeld)
Basolateraal:
- GLUT-2: fructose, glucose, galactose

153
Q

Basolaterale afgifte van verteringsproducten van vetten door de enterocyt

A

LCT: afgifte chylomicronen naar de lymfe (luminaal passief)
MCT: afgifte van glycerol en FFA aan het bloed

154
Q

Waarvan is de opname en afgifte van zuurstof afhankelijk?

A
  • Zuurstofspanning
  • pH
  • Temperatuur
  • 2,3-DPG

Lage pH, hoge temperatuur en veel 2,3: zuurstof laat makkelijker los (rechtsverschuiving zuurstofverzadigingscurve).

155
Q

Methotrexaat

A
  • Immunosuppressivum
  • Alleen bij M. Crohn
  • Teratogeen
156
Q

Infliximab

A
  • Anti-TNF
  • Biological
  • Als prednison niet werkt als inductie
  • Bij fisteling
  • Vooraf testen op TBC/tuberculose
  • Het risico om melanoom te krijgen bij infliximab monotherapie is licht verhoogd t.o.v. mensen die het medicijn niet gebruiken.
  • Geeft (net als azathioprine) verhoogde kans op pancreatitis?
157
Q

Wat geef je aan IBD-patiënt die niet goed reageert op prednison en infliximab (als inductie)?

A

Tacrolimus of ciclosporine

158
Q

Ezelsbruggetje risicofactoren galstenen

A

5 F’s: fat, fair, female, fertile, forty

159
Q

Medische term voor galstenen

A

Cholelithiasis
- Cholecystolithiasis: in galblaas
- Choledocholithiasis: in galwegen

160
Q

‘Typen’ pancreascarcinoom bij diagnose

A
  • (primair) resectabel (10-20%)
  • LAPC (30%)
  • gemetastaseerd (50%)

Behandeling resectabel en LAPC: chemotherapie. Bij LAPC en gemetastaseerde ong. verdubbeling mediane overleving met (palliatieve) chemotherapie

161
Q

Welke loopt meer mediaal? M. levator veli palatini of m. tensor veli palatini?

A

M. levator veli palatini loopt mediaal van m. tensor veli palatini

162
Q

Malabsorptie bij enterokinasedeficiëntie

A

Malabsorptie van vetten en eiwitten (trypsinogeen wordt niet omgezet in trypsine, wat normaal gesproken lipase activeert)

163
Q

Meest voorkomende oorzaken voor ontstaan van acute en chronische pancreatitis

A

Acute: galstenen (en alcohol)
Chronische: overmatig alcoholgebruik

164
Q

Transport van aminozuren en oligopeptiden over de enterocyt

A

Aminozuren:
- Apicaal: Na+-afhankelijk
- Basolateraal: passief
Oligopeptiden:
- Apicaal: H+-afhankelijk (PepT1)
- Basolateraal: passief

165
Q

Zweet bij CF-patiënten

A

Normaal gesproken: zweet hypotoon t.o.v. bloed
Bij CF: zweet isotoon t.o.v. bloed

166
Q

Waar divertikel van Meckel

A

Ileum

167
Q

Structuren in portaalveld (portale trias)

A
  • Galweg
  • A. hepatica tak
  • V. portae tak
168
Q

Direct en indirect bilirubine

A

Direct: geconjugeerd
Indirect: ongeconjugeerd

169
Q

Bloedgroepantagonisme

A

Antistoffen:
AB: anti-A & anti-B
A: anti-B
B: anti-A
O: geen
Dus bijv. AB0-antagonisme bij:
moeder met AB of moeder met A en kind met O

170
Q

Pylorushypertorfie

A
  • Niet-gallig braken
  • Vaker bij meisjes dan bij jongens
  • Hypochloremische alkalose
171
Q

Wat is belangrijker bij diagnostiek van coeliakie: HLA-typering of anti-tissue transglutaminase?

A

Anti-tissue transglutaminase