1A2 week 9 Flashcards

1
Q

Wat zijn de hoofdfuncties van het spijsverteringskanaal?

A
  • Motoriek -> kneden en vermalen voedsel
  • Secretie -> uitscheiden verteringsenzymen en hormonen
  • Digestie (vertering)
  • Resorptie -> opnemen van voedingsstoffen na voldoende kleinmaken
  • Productie faeces -> uitpoepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet een enteric endocrine cel?

A

Enteric endocrine cel maakt spijsverteringshormonen en scheidt deze af aan het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet een slijmbekercel?

A

Slijmbekercel maakt slijmlaag/ beschermende laag op het epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat een villus uit en waar zorgt het voor?

A

Villus (darmvlok) bestaat uit heleboel epitheelcellen en is heel sterk gevasculariseerd -> opnemen voedingsstoffen -> groot oppervlakte, makkelijker en veel voedingsstoffen opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kan de calcium vandaan komen die nodig is voor de contractie van gladde spiercellen?

A

calcium uit calciumkanalen (sarcolemma) of intracellulaire stores (via rionudine receptor of IP3 receptor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is calmoduline en wat doet het?

A

Calmoduline is een calcium bindend eiwit -> kan 4 calcium binden -> ruimtelijke structuur calmoduline verandert -> kan binden aan MLCK, waardoor het MLCK wordt geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er als calmoduline bindt aan MLCK?

A

Het MLCK wordt geactiveerd-> onder hydrolyse van ATP wordt myosine actief gemaakt (gefosforyleerd door MLCK) -> interactie met actine -> over elkaar heen schuiven -> verkorten -> energie geleverd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zorgt voor beëindiging contractie in gladde spiercellen?

A

[Ca] omlaag en defosforylatie (door fosfatase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn varicositeiten?

A

Zenuweindigingen op gladde spiercellen zijn axonale verdikkingen die varicositeiten worden genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is multi unit innervatie?

A

Multi unit: individueel geïnnerveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is unitary innervatie?

A

Unitary: je zet er 1 aan en de rest wordt door de gap junctions geactiveerd -> als een golf voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk type innervatie vind je met name in het spijsverteringsstelsel?

A

Unitary

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Door welk zenuwstelsel gebeurt de innervatie van gladde spiercellen?

A

door het autonome zenuwstelsel, de parasympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de plexus entericus?

A

Plexus entericus -> neuronen die in de darmwand zitten -> gecoördineerde contractie, meten ph, openen en sluiten sluitspieren, meten rekking darmwand, meting grootte brokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is peristaltiek?

A

knijpende beweging van een buisvormig orgaan die ervoor zorgt dat de inhoud ervan vooruitkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt peristaltiek?

A

Aan de proximale kant contractiegolf van circulaire spieren, distaal bolus relaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar wordt de peristaltiek door gecoördineerd?

A

door plexus entericus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke neuronen vind je in de nucleus arcuatus?

A

anorexigene neuronen en orexigene neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen anorexigene neuronen?

A

signaleren een gevoel van verzadiging, weinig eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doen orexigene neuronen?

A

signaleren een hongergevoel, veel eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doet insuline?

A

Insuline (afgegeven als je eet) -> stimuleren anorexigene neuronene en remmen orexigene neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doet leptine?

A

Leptine (afgegeven door vetcellen, heel traag, veel vet -> veel leptine afgegeven) -> stimuleren anorexigene neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat ga je maken als je een tijdje niet hebt gegeten?

A

ghreline (geproduceerd door de (lege) maag) -> hongergevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer worden intestinale hormonen afgegeven?

A

als er voedsel in de darm komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doen incretines en wanneer worden ze afgegeven?

A

afgegeven als er vetten in de dunne darm komen -> in het bloed -> bereiken pancreas -> maken pancreas gevoeliger voor glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de 3 fases van slikken? En wat gebeurt er?

A
  • Orale fase: tong fungeert als een kom -> drukt voedsel tegen gehemelte aan en duwt door
  • Pharyngeale fase: voedsel bereikt achterwand keel -> tong sluit mond af, huig sluit weg neus af, strottenklepje (epiglottus) sluit luchtpijp af -> voedsel kan in oesophagus
  • Oesofagale fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van de maag?

A
  • Opslag voedsel
  • Vertering
  • Mengen en kneden
  • Secretie hormonen en H+
  • Productie chymus (spijsbrij)
  • Bescherming
  • Mechanisch
  • Chemisch
  • Bacterieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer gaat de pylorus pas open?

A

Pylorus gaat pas open als de deeltjes kleiner zijn dan 2 mm, anders gaan ze terug om nog kleiner gemaakt te worden tot ze klein genoeg zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is receptieve relaxatie?

A

druk neemt niet enorm toe als het voedsel vanuit de oesophagus de maag in komt (maag ontspant om druk gelijk te houden) -> maag rekt iets uit -> geregistreerd door sensorische vezels die met de n. vagus meelopen -> geven opdracht aan motorische vezels om de maag te ontspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat doet de parasympaticus als er voedsel in de maag komt?

A

Voedsel in maag -> verhoogde activiteit parasympaticus -> signaal geven om meer maagsap te produceren (spijsverteringsenzymen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke cellen maken gastrine?

A

G-cellen in het antrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat doet gastrine?

A

gaat via bloed en bereiken wandcellen corpus maag -> binden aan gastrine receptor -> aanzetten tot productie H+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat remt acetylcholine en wat stimuleert het daarmee?

A

Acetylcholine remt D-cellen, D-cellen remmen G-cellen. Dus acetylcholine stimuleert G-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de cefale fase?

A

maag al knorren als je voedsel ziet of ruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er tijdens de gastrische fase?

A

Tijdens de gastrische fase wordt vooral door rekking van de maagwand en de aanwezigheid van eiwitfragmenten de maagsapsecretie verhoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er tijdens de intestinale fase?

A

Tijdens de intestinale fase wordt de maagsapsecretie gereguleerd o.i.v. o.a. de pH en de hoeveelheid vetzuren in het duodenum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke dingen horen bij de dunne darmmotoriek?

A

Dunne darmmotoriek
* Segmentale insnoeringen
* Pendelbewegingen
* Rimpeling van het slijmvlies
* Darmvlokbewegingen
* Peristaltische golven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het migrerend motorisch complex?

A

hele langzame contractiegolf die onverteerde (voedsel)resten kan verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de functies van de dikke darm?

A
  • Reabsorptie van water en ionen
  • Vergisting/fermentatie door bacteriën van niet geabsorbeerde voedingsstoffen
  • Opslag afval en onverteerbare materialen
  • Uitpoepen afval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat gebeurt er als er faeces in de rectum zit?

A

Faeces in rectum -> rekt uit -> gemeten door mechanoreceptoren -> doorgeven aan nervus vagus -> interne sluitspier onstpant (reflexmatig) en externe sluitspier spant aan (dat je niet zomaar faeces verliest -> continentie oiv de wil)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat voor soort spier is de m. sphincter ani externus?

A

Dwarsgestreept (want oiv de wil -> continentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat mis je bij de ziekte van Hirschsprung?

A

de plexus entericus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar wordt urine geproduceerd?

A

In de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de suprarenalis?

A

bijnier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat gebeurt er als er minder vet om de nieren zit?

A

Dan heb je wandelende nieren -> zitten losser en bewegen vrij snel en makkelijker

45
Q

Wat gebeurt er bij een zwerfnier?

A

nier daalt af, heeft geen stabiliteit meer -> probleem -> aanvoer en afvoer bloed en urine kan door zwerfnier afgekneld worden -> kan leiden tot afsterven nieren

46
Q

Waarom is de ene vena renalis korter dan de andere vena renalis?

A

omdat de vena cava niet precies in het midden ligt

47
Q

Wat zijn cavale knopen?

A

Lymfeknopen om vena cava heen

48
Q

Wat zijn aortische knopen?

A

Lymfeknopen om aorta heen

49
Q

Waar zorgen de spiertjes in de wand van de ureter voor?

A

peristaltische beweging
-> energie voor nodig

50
Q

Van welke arterie ontvangt de ureter bloed?

A

Ureter ontvangt bloed van de arterie die die passeert

51
Q

Wat is de tunica micosa van de blaas?

A

de slijmvlieslaag

52
Q

Wat is de tunica musculorus van de blaas?

A

spierlaag van de blaas, parasympathisch aangestuurd

53
Q

Waar zorgt de stevige driehoek die door de ostium uretris aan allebei de kanten samen met ostium uretra interna wordt gevormd voor?

A
  • Zorgt voor stabiele basis waar blaas kan uitzetten
  • Zorgt ervoor dat urine niet terug kan stromen ureter in als de blaas zich goed vult
54
Q

Waarom heeft de man 2 sphincters in de urethra?

A

2 sphincters bij man, want urine moet door urethra en ejaculaat moet door urethra

55
Q

Waar ligt de sphincter externa bij de man en hoe is die te bedienen?

A

Man heeft onder prostaat sphincter externa, door wil te bedienen

56
Q

Waar ligt de sphincter interna bij de man en hoe is die te bedienen?

A

Man heeft boven prostaat sphincter interna, niet door wil te bedienen

57
Q

Van welke arterie ontvangt de blaas bloed?

A

arteria iliaca interna

58
Q

Waar stuurt de urethra zijn lymfe naar?

A

Urethra stuurt z’n lymfe naar liesknopen en naar knopen die langs iliaca interna liggen

58
Q

Waar stuurt de blaas zijn lymfe naar?

A

Blaas stuurt z’n lymfe naar iliacale communis knoop

59
Q

Door welke 2 structuren wordt de bekkenuitgang afgesloten?

A

diafragma pelvis en diafragma urogenitale

59
Q

Waarvoor zijn pelvisspieren belangrijk?

A

Pelvisspieren belangrijk bij opvangen buikdruk

60
Q

Wat is de levatorpoort en wat loopt daar doorheen?

A

deel dat niet wordt afgesloten -> loopt anaalkanaal doorheen, urethra en bij vrouwen de vagina

61
Q

Waar bestaat het diafragma urogenitale uit?

A

bestaat uit bindweefselplaat (membrana perinei) en spieren -> loopt bij man urethra doorheen, externe sphincter bij man zit hier ook

62
Q

Wat is het excavatio rectovesicalis?

A

bij de man diepstgelegen punt in de buikholte

63
Q

Aan welk diafragma hangt de penis vast?

A

aan diafragma urogenitale

64
Q

Welke 3 delen zitten er in het erectie weefsel en wat zijn daar de kenmerken van?

A
  • Corpus spongiosum -> middengedeelte -> vormt ook glans penis -> urethra loopt hierdoorheen, het wordt dikker aan het eind (bulbus penis)
  • 2 corpus cavenosum -> lopen aan bovenzijde penis naar lateraal weg
  • Bij de crus penis zit de penis vast -> musculus ischeocavenosum zit om de crus -> stuwt bloed richting de penis
65
Q

Waar zorgt de glandula bulbourethalis voor?

A

zorgt voor het toevoegen van voorvocht aan de urethra -> heeft een verbinding met de urethra

66
Q

Van welke arterie krijgt de penis zijn bloed en welke vena voert het af?

A

Penis krijgt bloed van de a. pudenda interna en de afvoer is door de v. pudenda interna

67
Q

Welke arterie gaat naar het scrotum toe?

A

Arteria pudenda externa gaat naar het scrotum toe -> komt van het been af

68
Q

Waar zorgen de stevige facie lagen om de penis voor?

A

zorgen voor tegendruk bij erectie -> stijf

69
Q

Wat gebeurt er bij stimulatie van de penis?

A

Stimulatie -> spieren om haarvaten ontspannen -> meer bloed in ruimte -> haarvaten vullen -> erectiele weefsel vult -> erectie

70
Q

Wat kan viagra doen?

A

Viagra kan een erectie in stand houden

71
Q

Waar worden de spermacellen gemaakt?

A

in de testis

72
Q

Door welke buis gaan de spermacellen naar de prostaat?

A

door de ductus deferens

73
Q

Wat gebeurt er in de prostaat?

A

in prostaat wordt zaadvloeistof toegevoegd

74
Q

Wat vormt het ejaculaat?

A

in prostaat spermacellen, zaadvloeistof en prostaatvloeistof

75
Q

Wat kan de m. cremaster doen en waar zorgt dit voor?

A

De m. cremaster kan de testis naar het lichaam toe trekken -> warmte

76
Q

Waar zorgen de tunica dartos spieren voor?

A

Tunica dartos spieren kunnen oppervlakte scrotum kleiner maken (aanspannen) -> warmte vasthouden

77
Q

Wat gebeurt er met de sphincter op het moment dat er een orgasme gaat plaatsvinden?

A

Op het moment dat er een orgasme gaat plaatsvinden wordt de sphincter dichtgezet -> anders gaat het ejaculaat de blaas in

78
Q

Waar bevindt een prostaatcarcinoom zich vaak?

A

zit vaak in de periferie en aan de achterzijde van de prostaat -> goed voelen

79
Q

Door welke zenuw worden de glans penis, scrotumhuid en de penishuid geïnnerveerd?

A

N. pudendus (somatosensorisch)

80
Q

Door welke zenuw worden de peniszwellichamen geïnnerveerd?

A

N. splanchini pelvici (parasympatisch)

81
Q

Door welke zenuw worden de glandula bulbourethralis, ductus deferens, de vesicula seminarie en de prostata geïnnerveerd?

A

N. hypogastricus (sympatisch)

82
Q

Door welke zenuw worden de m. ischiocavernosum en de m. bulbospongiosum geïnnerveerd?

A

N. pudendus (somatomotorisch)

83
Q

Wat is het preputium clitoridis?

A

de voorhuid van de clitoris

84
Q

Waar zorgt de glandula vestibularis voor?

A

Glandula vestibularis zorgt voor lubricatie van de kleine schaamlippen aan de binnenzijde

85
Q

Hoort de vagina bij de inwendige of bij de uitwendige geslachtsorganen?

A

inwendige geslachtsorganen

85
Q

Wat is de versio?

A

De hoek tussen vagina en cervix uteri

86
Q

Wat is de flexio?

A

De hoek tussen cervix en corpus uteri

87
Q

Hoe ligt de baarmoeder in de ‘normale situatie’?

A

anteversio, anteflexio -> allebei liggen netjes naar voren, dus baarmoeder ligt netjes naar voren toe

88
Q

Wat zijn fistels?

A

doorgangen tussen de verschillende structuren

89
Q

Wat doet flibanserin?

A

beïnvloedt het beloningssysteem in onze hersenen -> verhoogt interesse en verlangen naar seks

90
Q

Door welke zenuw worden de uitwendige geslachtsorganen en de clitoris geïnnerveerd?

A

N. pudendus (somatosensorisch)

91
Q

Door welke zenuw worden de uterus, vagina en clitoris geïnnerveerd?

A

N. splanchnici pelvici (parasympatisch)

92
Q

Door welke zenuw worden het diafragma urogenitalis en de regio perinealis geïnnerveerd?

A

N. hypogastricus (sympatisch)

93
Q

Door welke zenuw worden de tuba uterina, uterus en vagina geïnnerveerd?

A

N. pudendus (somatomotorisch)

94
Q

Welk syndroom hoort bij een karyotype van 45, X?

A

Turner syndroom (vrouw)

95
Q

Welk syndroom hoort bij een karyotype van 47, XXY?

A

Klinefelter syndroom (man)

96
Q

Wat is de pseudo-autosomale regio?

A

stukje van X en Y wat homoloog is en dezelfde erfelijke informatie bevat

97
Q

Wat is het SRY gen?

A
  • is een transcriptiefactor
  • activeert SOX9
98
Q

Waar zorgt SOX9 voor?

A

SOX9 zorgt ervoor dat gonadische cellen zich gaan ontwikkelen tot sertoli cellen

99
Q

Waardoor wordt SOX9 geremd in een XX individu?

A

In een XX individu zijn er factoren (WNT-signalen) die SOX9 remmen

100
Q

Wat gebeurt er met de gang van Wolf bij mannen en bij vrouwen?

A

Bij de mannen gaat de gang van Wolf zich ontwikkelen, bij vrouwen gaat die ten gronde

101
Q

Wat gebeurt er met de gang van Muller bij mannen en bij vrouwen?

A

Bij de vrouwen gaat de gang van Muller zich ontwikkelen, bij mannen gaat die ten gronde

102
Q

Welke hormonen zorgen ervoor dat de gang van Muller ten gronde gaat?

A

Anti-müllerse gang hormonen zorgen ervoor dat de gang van muller ten gronde gaat

103
Q

Waar kan testosteron in worden omgezet?

A

Testosteron kan worden omgezet in andere steroidhormonen -> in dihydrotestosteron

104
Q

Wat zorgt voor de eerste indaling van de testes?

A

Insulin like factor 3

105
Q

Wat wordt bepaald door dihydrotestosteron en wat gebeurt er als je dat niet kan vormen?

A

Ontwikkeling van het uitwendig genitaal: bepaald door dihydrotestosteron
-> als je dat niet kan vormen dan wordt het uitwendige genitaal vrouwelijk -> testosteron niet voldoende dan, het moet omgezet worden in dihydrotestosteron

106
Q

Waar zorgt het lage niveau testosteron (pas vanaf puberteit) voor bij vrouwen?

A

vrouwelijke ontwikkeling genitalia en vrouwelijke hersenontwikkeling

107
Q

Waar zorgt oestradiol voor bij vrouwen?

A

ovariumfunctie en cyclus, vrouwelijke lichaamsvormen en met borstontwikkeling