1A2 week 8 Flashcards

1
Q

Welke 3 structuren lopen door het diafragma?

A

oesophagus, vena cava inferior en de aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 verschillende vlakken in de buikholte?

A
  • Transpylorische vlak: vlak door de pylorus (kringspier aan het einde van de maag), verdeelt buikholte grofweg in een bovenste deel en een onderste deel
  • Subcostale vlak: vlak onder de ribben
  • Supracristale vlak: bovenkant cristae, bovenkant darmbeenderen
  • Intertuberculaire vlak: bij begin bekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe heten de 2 verticale vlakken?

A

midclaviculaire vlakken -> van midden sleutelbeen recht naar beneden toe -> 3 zones in buik -> links, midden rechts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke typen buikwandbekleding (peritoneum/buikvlies) zijn er?

A
  1. Parietaal Peritoneum = zak waar alles in zit, buitenwand
  2. Visceraal Peritoneum = bekleding van de organen
  3. Mesenterium = langere verbinding tussen visceraal en parietaal peritoneum, dus ertussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kunnen de organen in de buikholte liggen ten opzichte van het peritoneum?

A

Intraperitoneaal = structuur ligt in de buikholte
2. Retroperitoneaal = structuur ligt achter de buikholte bv nieren extra peritoneaal (dus eigenlijk 2 categorieën)
3. ‘subperitoneaal’ = structuur ligt onder de buikholte bv blaas extra peritoneaal (dus eigenlijk 2 categorieën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke structuren bevinden zich in het mesenterium?

A

bloedvaten, zenuwen en vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is secundair retroperitoneaal?

A

Sommige structuren beginnen intraperitoneaal, maar maken tijdens de ontwikkeling contact met de achterwand en komen retroperitoneaal te liggen -> later peritoneaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke organen in de buikholte liggen intraperitoneaal?

A
  • maag
  • milt
  • Lever
  • Jejunum
  • Ileum
  • caecum & appendix
  • colon transversum
  • colon sigmoideum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke organen in de buikholte liggen retroperitoneaal?

A
  • nieren
  • pancreas
  • duodenum (sec.)
  • colon ascendens (sec.)
  • colon descendens (sec.)
  • rectum (sub)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk orgaan wordt het minst (goed) beschermd door de ribben?
Milt, lever, duodenum of pancreas?

A

duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke regio verwacht je de milt te vinden?

A

Linker regio hypogastrica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Naar welke kant staat de opening van de C-vorm van het duodenum?

A

Naar de milt (links)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zorgt de pylorus voor?

A

Pylorus bepaalt welk deel van de maaginhoud door mag naar het duodenum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zorgen het diafragma en de klep voor in de maag?

A

Diafragma en klep zorgen ervoor dat als je gaat liggen geen maaginhoud door de opening die naar beneden ligt gaat teruglopen, maagzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de functies van de maag?

A
  • Opslag (curvatura minor = binnenbocht maag, kleine bocht, zit vast en is niet beweeglijk vs. curvatura major = buitenbocht, is vrij en is beweeglijk (naar buiten toe en naar binnen toe, eventueel opzetten en van positie veranderen  zorgt ervoor dat er ruimte is )
  • Begin vertering
  • Gecontroleerd doorlaten naar darm
    Maag is geplooid  vulling dan kan die gaan rekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het omentum majus?

A

vlies aan de buitenkant van de maag, vlies dat over maag en darmen heenhangt  beschermingselement en komt terecht op plek ontsteking door beweeglijkheid maag (omentum majus die kant opgeschoven, door mindere beweeglijkheid op die plek)  functie nog vrij onbekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waardoor zit de maag vast aan de lever?

A

Door omentum minus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk deel van het duodenum ligt interperitoneaal?

A

Het pars superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 2 afvoergangen komen uit in het duodenum?

A

Ductus pancreaticus (d. van Wirsung)  hoofduitgang, komt uit in binnenbocht duodenum als Papil v vater
Ductus pancreaticus accesorius (d. van santorini)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 3 structuren bevat het ligamentum hepatoduodenale?

A
  • d. choledochus
  • v. porta
  • a. hepatica propria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk deel van de tractus digestivus ligt het dichtst bij de milt?
Duodenum, jejunum, ileum of colon sigmoideum?

A

Jejunum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 3 hoofdvertakkingen van de aorta kun je vinden in de buikholte?

A
  • truncus coelicaus (aan de bovenkant)  naar bovenbuikorganen, foregut/voordarm
  • arteria mesenterica superior (iets lager)  naar dunne darm en stuk dikke darm, midgut/middendarm
  • arteria mesenterica inferior (nog iets lager)  naar laatste stuk dikke darm, hindgut/einddarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een anostomose?

A

het samenkomen van bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de functies van de nieren?

A
  1. Filtratie: excretie van afvalstoffen
  2. Regelen water- en zoutbalans  homeostase waarin onze cellen goed kunnen functioneren
  3. Afgifte hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe noemen we de functionele units van een nier?
nefrons
26
Hoe ontstaat de colloïd osmotische druk?
Doordat er in de haarvaten grote eiwitten achterblijven -> hoe verder in het haarvat hoe meer eiwitten er achter blijven -> hogere druk -> zuigwerking -> water wordt het haarvat ingezogen
27
Wat voor druk is er aan het begin van het haarvat?
Hydrostatische druk die naar buiten wil drukken -> filtraat naar buiten toe
28
Wat voor sites bepalen de grootte van de zeefmaat?
podo sites
29
Waar zorgen glycocalyxmoleculen voor in het haarvat?
Glycocalyx moleculen zijn negatief geladen -> houden grote eiwitmoleculen tegen Hoe negatiever geladen, hoe meer het het gaat tegenhouden.
30
Wat kunnen de nieren als het gaat om het regelen van de bloedstroom? en wanneer kan dat overruled worden?
* De nieren kunnen de bloeddoorstroming zelf regelen (=autoregulatie) -> kunnen zichzelf regelen, grotendeels onafhankelijk van de activiteit in de rest van het lichaam. Echter onder speciale omstandigheden kan autoregulatie worden overruled door sympathische innervatie en hormonen
31
Waar gaat relatief meer bloed doorheen? Nierschors of niermerg
nierschors
32
Welke stoffen worden niet geresorbeerd?
ureum en creatinine
33
Waar is een creatinineklaing een maat voor?
maat voor hoe goed je nieren functioneren -> zegt iets over de glomerulaire filtratiesnelheid van de nieren
34
Wat is de osmolariteit?
de concentratie van osmotisch actieve stoffen in een oplossing, uitgedrukt in osmol (of milli-osmol)
35
Wat is de osmolaliteit?
bepaald per kg vrij water en niet per liter oplossing
36
Wat betekent isotoon?
Wanneer 2 oplossingen dezelfde osmotische waarde hebben, dan worden deze oplossingen isotoon genoemd.
37
Wat betekenen hypertoon en hypotoon?
Verschillen de oplossingen in osmolariteit, dan heet deze met de hoogste osmotische waarde hypertoon en die met de laagste waarde hypotoon.
38
Wat is een corticale nefron?
Corticale nefronen  glomerulus in de cortex, lus van henle is net in merg nier
39
Wat is een juxtamedullaire nefron?
Juxtamedullaire nefronen  glomerulus op de rand met cortex en medulla, lus van henle gaat diep het merg in -> heel belangrijk voor controle houden op volume urine, concentratie urine
40
Wat doet het ascending deel van de lis van Henle?
Ascending deel lus van Henle kan zout uit de lus pompen (actief) -> totdat die het gewenste verschil heeft tussen binnen en buiten de tube
41
Wat doet het descending deel van de lis van Henle?
Descending tube gaat proberen water eruit te halen om het zoutverschil op te lossen (kan niet pompen)
42
Waar zorgt het hormoon ADH voor?
ADH = anti-diuretische hormoon -> gaat naar de nieren toe -> beïnvloedt verzamelbuis (beïnvloeden water op- en afname van dat systeem) -> meer water absorberen, minder urine Dus veel ADH via bloedbaan bij de nier dan: water kanalen open, veel re-absorptie -> urine sterk geconcentreerd
43
Welke hormonen worden afgegeven door de nieren?
* Erythropoietine (EPO) -> aanmaak rode bloedcellen * Renine-Angiotensin-Aldosterone as -> regulatie bloeddruk * 1-alpha hydroxylase -> vitamine D3 (calcium huishouding – osteoperose)
44
Welke structuren ontstaan uit de voordarm?
Uit de voordarm ontstaan onder andere de farynx, de thymus, de (bij)schidklier, de longen, de oesofagus, maag, lever en pancreas.
45
Waar ontwikkelt het endoderm tot tijdens het krommingsproces?
Tijdens het krommingsproces ontwikkelt het endoderm tot een buis, de primitieve darm. Het craniale en caudale deel van de darm worden de primitieve voordarm en einddarm genoemd
46
Hoe blijft de middendarm verbonden met de dooierzak?
Het middelste deel (middendarm) blijft via een opening aan de ventrale zijde middels de dooierzaksteel (yolk stalk) verbonden met de dooierzak.
47
Door welk vaatsysteem wordt de voordarm van bloed voorzien?
truncus coeliacus
48
Door welk vaatsysteem wordt de middendarm van bloed voorzien?
arteria mesenterica superior
49
Door welk vaatsysteem wordt de einddarm van bloed voorzien?
arteria mesenterica inferior
50
Wat is de allantois en wat ontstaat daar?
De allantois (= worstvormig) is een uitstulping van de dooierzak in de vroege navelstreng. - Bij de allantois ontstaan ook de geslachtscellen
51
Waardoor wordt de cloaca opgesplitst en wat ontstaat er dan?
De cloaca wordt opgesplitst door het septum urorectale. Door de opsplitsing van de cloaca ontstaan het rectum en de blaas met urethra  (dus aparte gaten voor poep en plas)
52
Wat ontstaat er uit de allantois en wat vormt dat in het volgroeide lichaam?
Uit de allantois ontstaat de urachus, een buis die van de blaas naar de navel loopt. De urachus vormt in het volgroeide lichaam een ligament/plooi in de buikwand, het plica umbilicalis mediana.
53
Welke structuren ontstaan uit de middendarm?
Uit de middendarm ontstaan jejunum, ileum, caecum, colon ascendens en colon transversus
54
Tot welke week ligt een deel van de dunne darm en het colon in de navelstreng?
Tot week 8
55
Wat is intraperitoneaal?
deel van maag-darmstelsel dat vrij kan bewegen, zit alleen vast aan mesenterium
56
Wat is retroperitoneaal?
achter de buikholte, moeilijk bereikbaar
56
wat is secundair retroperitoneaal?
deel maag-darmstelsel gaat later achter buikholte zitten, verkleven met achterwand en er komt een vliesje omheen
57
Wat hebben organen in de voordarm naast een dorsaal mesenterium?
Organen in de voordarm hebben ook een ventraal mesenterium  bv maag zit niet alleen aan rugzijde vast, maar ook aan buikholte
58
Welke delen in de buikholte liggen secundair retroperitoneaal?
duodenum, colon ascendens, colon descendens, rectum, pancreas
59
Wat wordt het ventraal mesogastrium?
omentum minus
60
Wat groeit er uit een deel van het dorsale mesogastrium?
Uit een deel van het dorsale mesogastrium groeit het omentum majus. Het omentum majus (= schort) bestaat uit een dubbelblad peritoneum met daartussen vooral veel vet.
61
Waar vergroeit het omentum majus mee?
met het dorsaal mesenterium van het colon transversum
62
Welke structuren ontstaan uit de middendarm?
- jejunum - ileum - colon ascendens en transversus
63
Welke structuren ontstaan uit de einddarm?
-colon transversus, descendens en sigmoid
64
Hoe ontwikkelen de longen zich?
De trachea en de longen ontstaan uit een uitstulping van de voordarm  grootste deel weefsel van de longen is mesoderm  binnenbekleding longen is endoderm je krijgt een steeds grotere vertakkingsboom. De longen ontwikkelen zich door een opeenvolging van dichotome vertakkingen. Ze ontwikkelen relatief laat, eigenlijk vlak voor de geboorte.
65
Wat gebeurt er tijdens de pseudoglandulaire fase van de ontwikkeling van de longen?
- week 8 tot 16 - aanleg niet-respiratoir deel van de bronchiaalboom (ongeveer 2^15 vertakkingen)
66
Wat gebeurt er tijdens de canaliculaire fase van de ontwikkeling van de longen?
- week 17 tot 25 - begin vorming respiratoire bronchiole en aanleg bloedvatcappilairen
67
Wat gebeurt er tijdens de sacculaire fase van de ontwikkeling van de longen?
- week 26 tot geboorte - aanleg acculi alveolares en alveoli (de longblaasjes)
68
Wat gebeurt er tijdens de alveolaire fase van de ontwikkeling van de longen?
- week 30 tot 8 jaar - sterke toename van alveoli
69
Waar ontwikkelen de longen zich?
De longen ontwikkelen zich binnen de pleura (pericardioperitoneale) kanalen die in open verbinding staan met de toekomstige pericard en peritoneaalholtes
69
Wat zijn de grenzen van de bursa omentalis?
ventraal: omentum minus en gaster dorsaal: pancreas craniaal: lever caudaal: colon lateraal: milt mediaal: foramen epiploicum
70
Wat is de ileo-cecaalhoek?
Waar ileum overgaat in caecum
71
Wat zijn de kenmerken van het intestinum tenue?
* 4-5 m * 40% jejunum * 60% ileum * Overdekt door omentum maius * Dorsaal mesenterium  zit vast op de achterwand en radix mesenterii * Radix mesenterii, wortel mesenterium loopt van linksboven naar rechtsonder
72
Wat zijn de kenmerken van het jejunum?
* Iets grotere diameter * Roze kleur (meer kleine, rechtuitlopende vaatjes (vasa recta) * Zichtbare acades en windows * Weinig (1-3) arcades * Lange (1-3 cm) vasa recta Absorptie van koolhydraten, aminozuren en lipiden.
73
Wat zijn de kenmerken van het ileum?
* Grijzig * Dik mesenterium: slecht zichtbare arcades * Veel (2-6)arcades * Korte (1-2 cm) vasa recta Absorptie van rest koolhydraten/aminozuren/ vetzuren jejunum Resorptie van afbraak enzymen
74
Hoe heet de klep in het caecum?
valvula ileocecalis = klep van Bauhin
75
Waar kan de appendix liggen?
Appendix kan op verschillende plaatsen liggen, maar altijd peritoneaal.
76
Wat heeft het colon dat de dunne darm niet heeft?
* Appendixes epiploica (vetlobjes die eraan hangen) * Taenia coli (lengtespier) * Haustra en plica
77
Waar gaat de arteria mesenterica superior heen in de darmen?
Arteria mesenterica superior gaat naar de hele dunne darm, dan naar colon ascendens en naar 2/3e van colon transversus.
78
Waar gaat de arteria mesenterica inferior heen in de darmen?
Arteria mesenterica inferior gaat naar bovenste deel rectum, colon sigmoid, colon descendens en laatste stukje colon transversus.
79
Wat doet de vena porta?
De vena porta voert alles vanuit de buikholte af naar de lever en vervolgens door de vena hepatica naar het hart
80
Van welke orgaan gaat de afvoer direct naar de vena cava superior?
Alleen de afvoer van de nieren gaat direct naar de vena cava superior.
81
Hoe liggen de drie delen van het rectum?
1. Eerste deel: intraperitoneaal 2. Tweede deel: deels intra 3. Derde deel: extra/sub
82
Hoe liggen de nieren?
peritoneum - pararenaal vet - fascia renalis - perirenaal vet - nier
83
In welke richting stroomt de vloeistof in de structuren in het ligamentum hepatoduodenale?
2x naar de lever, 1x naar het duodenum
84
Welke structuur kan het best chirurgisch worden benaderd via het foramen of Winslow (of epiploicum)?
Caput pancreas
85
Welke structuur in de buikholte ontvangt geen bloed via de truncus coeliacus? Colon transversum, duodenum pars superior, caput pancreas of curvatura major gaster?
Colon transversum
86
Wat is geen eigenschap van het jejunum, vergeleken met het ileum? Vasa recta, meer roze kleur, meer vetweefsel of minder arcades?
Meer vetweefsel
87
Wat betekent preventie van 'zelf-digestie'?
er moet voorkomen worden dat enzymen gaan verteren zonder dat ze bij het eten zijn
88
Wat voor vertering vindt er plaats in de darmen?
bulk vertering
89
Waar gebeurt intraluminale hydrolyse?
In het darmkanaal zelf
90
Hoe kan het oppervlakte vergroot worden van voedsel, zodat enzymen er beter op in kunnen werken?
- kauwen - malen - mengen - vochttoediening - eiwitdenaturatie (lage pH in maag) - emulgeren - micel vorming (gal)
91
Wat is net nut van de spijsvertering?
Nodig voor afbraak macromoleculen tot transporteerbare brokstukken
92
Wat doen membraan gebonden hydrolases?
maken polymeren kleiner tot enkelvoudige bouwstenen die opgenomen kunnen worden
93
Wat is het traagste enzym?
Lactase -> splitst melksuiker, lactose
94
Wat is een eiwit?
aaneengeregen aminozuren die aan elkaar zitten met peptidebindingen
95
Welke enzymen splitsen eiwitten en waar splitsen zij die?
De proteases/peptidases, splitsen eiwitten altijd bij de peptidebinding
96
Welke soort peptidase splist een eiwit halverwege en wat is het voordeel daarvan?
De endopeptidases splitsen eiwitten halverwege  extra amino uiteinde en extra carboxyl uiteinde  snellere splitsing  snellere vertering
97
Waar wordt vet door afgebroken?
Door lipases -> splitsen ester binding
98
Waar is co-lipase voor nodig?
co-lipase is nodig voor activatie van pancreas-lipase; zonder pancreas lipase onvoldoende digestie van vet
99
Waar komt inactief pro-lipase vandaan?
inactief pro-colipase wordt samen met lipase uitgescheiden door de pancreas
100
Hoe wordt actief co-lipase uitgescheiden?
actief co-lipase wordt gevormd in duodenum door trypsine, trypsine zorgt ervoor dat het pro stukje van pro-colipase afgaat en het actief wordt -> activatie wordt uitgesteld totdat het bij de voeding/bulk is in de darm, dus wordt pas actief in de bulkfase
101
Hoe is de preventie van pancreas-zelfvertering?
Activering pro-enzymen (=zymogenen) door trypsine (meeste enzymen als proenzymen opgeslagen) * Verpakt in granulae tezamen met trypsin inhibitor (=remmend peptide) -> uitstel van activatie, voorkomen dat trypsinogeen vroegtijdig trypsine wordt * Trypsine activering op gang gebracht door enterokinase in duodenum enterokinase Trypisine wordt pas geactiveerd als het trypsinogeen in het darmkanaal komt  in contact komt met enterokinase
102
Hoe vindt glucosetransport in de cel plaats?
Glucose wordt samen met 2 natrium naar binnen gepompt (sodiumglucose transport) en als natrium naar binnen gaat wordt glucose meegesleurd  op die manier is de cel in staat om toch dat glucose tegen de gradiënt in de cel in te krijgen
103
Hoe vindt fructosetransport in de cel plaats?
Fructose kan gewoon via een open kanaal naar binnen, omdat fructose in de bloedbaan niet voorkomt. Minder fructose in de cel dus passief transport.
104
Hoe zorgen we ervoor dat vetzuren niet in de bloedbaan terecht komt?
Enterocyt ziet langketige vetzuren en gaat de vetzuren esteren aan dat monoacylglycerol zodat je triglyceriden krijgt -> vetdruppel omgeven met monolaag van fosfolipiden en daaromheen eiwitten -> in z’n geheel afgegeven buiten de cel Kunnen niet door het endotheel heen -> via lymfesysteem in de bloedbaan terecht, komt in vetweefsel en spierweefsel terecht, heel klein beetje komt maar in lever terecht
105
Wat voegt de alvleesklier toe aan het maagdarmkanaal? Bicarbonaat, gal, spijsverteringsenzymen of water?
Spijsverteringsenzymen
106
Wat zijn stereoisomeren van elkaar? D-glucose & D-fructose, D-glucose & L-glucose of D-glucose & D-galactose?
D-glucose & D-galactose en D-glucose & L-glucose
107
Waarom zijn endoproteases belangrijk voor de spijsvertering?
Om extra uiteinden aan voedingseiwit te creëren
108
Welk pancreasenzym wordt NIET als zymogeen gesynthetiseerd?
Lipase, hebt co-lipase en geen pro-lipase
109
Wat zijn de functies van maagzuur?
*Anti-bacterieel *Eiwitdenaturatie *Vorming pepsine uit pepsinogeen (oiv zuur) *Enzymactiviteit pepsine (pepsine heeft een heel laag pH optimum)
110
Door welke cellen wordt maagzuur/zoutzuur geproduceerd?
Parietale cellen in de maagklieren
111
Door welke cellen wordt pepsinogeen geproduceerd?
chief cells
112
Welke cellen beschermen maagklier en maagwandoppervlakte tegen zoutzuur?
Mucusproducerende cellen
113
Welke cellen produceren histamine?
Enterogromafinelike cells (ECL)
114
Hoe zorgt mucus voor een barrière tegen het zoutzuur?
Mucus bestaat uit mucopolysachariden, eiwitten met heel veel suikergroepen eraan -> suikergroepen binden water -> visceuze laag boven cellen -> veel minder diffussie van opgeloste zouten en vocht mogelijk vanuit centrum klier naar cellen toe -> belangrijke barrierefunctie tegen het zuur
115
Hoe zorgt de helicobacter bacterie voor een maagzweer?
Helicobacter is zuurbestendig en nest zich in de mucuslaag -> breekt die af -> zuur kan bij cellen komen -> cellen gaan kapot  maagzweer
116
Waardoor is de helicobacterbacterie zuurbestendig?
Helicobacter is zuurbestendig, omdat het urease (enzym) uitscheidt -> ureum gesplitst in amoniak en bicarbonaat (basisch)
117
Waarom moet een eiwit denatureren voor een endoprotease zoals pepsine?
Pepsine knipt bij voorkeur peptide bindingen tussen hydrofobe en met name aromatische aminozuren zoals phenylalanine, tryptofaan en tyrosine -> kan daar niet makkelijk komen -> eiwit moet uitvouwen (denaturatie) -> hydrofobe groepen zichtbaar -> dan kan pepsine knippen
118
Hoe denatureert een eiwit vanwege het maagzuur?
zuur zorgt voor andere verdeling van lading, - lading gaat weg waardoor alleen + overblijft -> + ladingen gaan elkaar afstoten -> denaturatie
119
Waarom denatureert pepsine dan ook niet in de maag?
Omdat pepsine overwegend negatief is geladen. In zuur milieu verdwijnt de negatieve lading, maar er is weinig positieve lading in pepsine, dus is er weinig afstoting -> geen denaturatie Pepsine denatureert juist bij neutrale pH (duodenum), want negatieve lading blijft dan en stoten elkaar af.
120
Waar zegt de pKa iets over?
pKa zegt iets over hoe graag een groep zijn H+ afstaat, hoe lager de pKa hoe zuurder het molecuul hoe liever het het zuur kwijtraakt.
121
Wat voor iso-electrisch punt hebben 'zure' eiwitten?
een laag iso-electrisch punt
122
Wat voor iso-electrisch punt hebben 'basische' eiwitten?
een hoog iso-electrisch punt
123
Wat zegt het iso-electrisch punt over een eiwit?
het bepaalt de verhouding tussen zure en basische groepen
123
Wat is de lading van het eiwit als pH > IEP?
dan is eiwit netto negatief geladen
124
Wat is de lading van het eiwit als pH < IEP?
dan is eiwit netto positief geladen
125
126
Wat is de netto lading van de meeste voedingseiwitten bij pH 1,5?
Positief
127
Hoe kunnen endoproteases zoals trypsine effectief werken?
Denaturatie van voedingseiwiten
128
Wat is de netto lading van de meeste intracellulaire eiwitten bij pH 7,2?
Negatief
129
Waar heeft langdurig gebruik van maagzuurremmers nadelig effect op?
Langdurig gebruik van maagzuurremmers heeft nadelig effect op vertering voedingseiwit en bescherming tegen pathogene bacteriën
130
Wat is homeostase?
Proces waarbij het interne milieu, door voortdurende veranderingen van het externe milieu, in een stabiele toestand ‘geregeld’ blijft.
131
Wat is het basaal metabolisme?
metabolisme in rust
132
Waar wordt het basaal metabolisme oa door bepaald?
* Omgevingstemperatuur * Samenstelling van voeding (thermogeen effect van eiwit) * Zwangerschap * (Her)opbouw van weefsel tijdens training of na ziekte
133
Wat is een open regelsysteem?
Een open regelsysteem heeft geen terugkoppeling, bv plassen door een baby -> zit heel weinig sturing in Ingangssignaal -> proces -> uitgangsgrootheid
134
Wat is een gesloten regelsysteem?
wel terugkoppeling naar de comparator Processen eromheen gaan functies krijgen. Input krijgen van sensoren. De comparator geeft na terugkoppeling een correctiesignaal afhankelijk van de streefwaarde.
135
Wat is een gesloten regelsysteem met ‘feedforward control’?
Gesloten regelsysteem met ‘feedforward control’ -> komt nog een sensor bij, meet vrij snel wat er verandert in de omgeving en koppelt dat heel snel terug aan de comparator.
136
Wat is de schiltemperatuur?
de temperatuur aan de huid
137
Hoe wordt de warmte in ons lichaam verspreidt?
De warmte in ons lichaam wordt door arterieel bloed verspreidt door het lichaam -> actief proces
137
Via wat gaat passief warmtetransport?
via geleiding
138
Wat is het regelend systeem?
componenten die zorgen voor het regelen, betrokken bij de informatieverzameling en verwerking (cortex)
139
Wat is het geregeld systeem?
bv huidvaten, dingen die geregeld worden en die leiden tot warmteproductie of warmteverlies, richt zich op de uitvoer
140
Waar treedt de geïntegreerde reactie op van het lichaam, die bij inspanning ontstaat?
Deze reactie treedt op in * Longen (toename ademhalingsfrequentie (en ademhalingsdiepte)) * Hart (toename hartslag)  bloed moet sneller worden rondgepompt * Bloedcirculatiestelsel (herverdeling bloedvolume) * Nieren (toename afvalproducten)
141
Wat moet er vergeleken worden om het inspanningsmetabolisme te meten?
Om het inspanningsmetabolisme te meten, moet het het basaalmetabolisme vergeleken worden met de toestand van de inspanning.
142
Wat gebeurt er met de gemiddelde huidtemperatuur en kerntemperatuur bij inspanning?
De gemiddelde huidtemperatuur blijft tijdens de inspanning vrijwel gelijk, kerntemperatuur wordt wel warmer.
143
Wat is het voordeel van een constante huidtemperatuur?
Het voordeel van een constante huidtemperatuur is dat je de functie van de perifere sensoren in tact houdt -> die blijven goed werken.
144
Welke dingen nemen toe bij inspanning?
* Ademhalingsfrequentie * Ademhalingsdiepte * Debiet O2; zuurstofschuld, hoe hoger de schuld, des te langer de hersteltijd. Hierbij is de pH belangrijk, als het te zuur wordt stort het systeem in.