1A1 week 5 HC 3 & 4 Spiercontractie en spierweefsel Flashcards

1
Q

Waar vinden we gladde spieren?

A

Bloedvaten en darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten dwarsgestreepte spieren zijn er?

A

Skeletspieren en hartspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de onderdelen van een spier op volgorde

A

Spieren, spierbundel (fascikel), spiervezels (spiercel), myofibrillen, myofilamenten (dik of dun)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem de stappen van de kruisbrug cyclus

A
  1. Attached state (myosine vast aan actine)
  2. Released state (myosine los van actine door ATP)
  3. Cocked state (ATP naar ADP waardoor myosine van vorm veranderd)
  4. Weak cross bridge state (myosine bindt verderop in actine)
  5. Strong cross bridge state (sterkere binding door afgifte fosfaat)
  6. Post powerstroke state (dunne filament wordt naar achter geschoven, waarna ADP wordt afgegeven)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet calcium bij contractie?

A

Het bindt aan tropanine-C waardoor het dunne filament van vorm veranderd. Hierdoor komt de myosine bindingsplaats vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen T-tubuli?

A

Activatie door 4 calciumkanalan van ryanodinereceptoren waardoor calcium uit het sarcoplasmatisch reticulum in het sarcoplasma terecht komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet krachtontwikkeling?

A

Isometrische contractie (blijft even lang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe heet verplaatsing door kracht?

A

Isotone contractie (wordt langer of korter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarvoor dient het skelet?

A

Hefboomfunctie, beperking bewegingsruimte spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke typen spiervezels zijn er en noem hun kenmerm?

A

Type I: langzaam, onvermoeibaar (bijv rugspieren)
Type IIa: snel, onvermoeibaar
Type IIb: snel, vermoeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat een motor unit?

A

Eén motorneuron + alle daardoor geïnnerveerde spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de kernmerken van skeletspierweefsel

A

Dwarsgestreept
Snelle contractie
Onder invloed van wil
Meerdere ovale, perifeer gelegen kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de kernmerken van hartspierweefsel

A
Dwarsgestreept
Snelle en ritmische contractie
Niet onder invloed van wil
Meestal één centraal gelegen kern
Vertakkingen en intercalairlijnen
Omgeven door goed doorbloed endomysium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de kernmerken van glad spierweefsel

A
Niet dwarsgestreept
Langzame contractie
Niet onder invloed van wil
Eén centraal gelegen kern in spoelvormige cel
Geen SR en t-tubuli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem alle banden en lijnen waaruit sarcomeren bestaan

A

A-band: dikke + dunne filamenten
I-band: dunne filamenten
H-band: dikke filamenten (in de A-band)
Z-lijn: midden in de I-band (hechting myofilamenten)
M-lijn: midden in de H-band (hechting myosine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heet de eenheid van Z tot Z lijn?

A

Sacromeer

17
Q

Wat is een myofibril?

A

Aaneenschakeling sarcomeren

18
Q

Waar in het sarcolemma zitten T-tubili bij skeletspieren?

A

Op de grens van de A en I band

19
Q

Welke soorten bindweefsel zitten er in een spier? Noem ook kenmerken

A

Epimysium: om de hele spier (onregelmatig bindweefsel)
Perimysium: om spierbundel/fascikel (dun vezelig bindweefsel)
Endomysium: om spiervezel (dun reticulair bindweefsel)

20
Q

Waarvoor dient het bindweefsel in spieren?

A

Doorgeven mechanische krachten
Bevestiging aan bot en andere weefsels
Begleiding bloed- en lymfevaten en zenuwen

21
Q

Wat vinden we in intercalairlijnen?

A

Desmosomen
Fascia adherens
Gap junctions

22
Q

Wat zijn verschillen tussen skeletspierweefsel en hartspierweefsel?

A

Hartspierweefsel heeft:
Meer mitochondria
T-tubili in Z-lijn, meer en groter
Minder ontwikkeld sarcoplasmatisch reticulum

23
Q

Hoe trekt glad spierweefsel samen?

A

Door dense bodies die verbonden zijn met het sarcolemma

  • geassocieerd met tropomyosine ipv troponine
  • calmoduline en MLCK (voornamelijk Ca2+ van buiten de cel)
24
Q

Kunnen de verschillende spierweefsels herstellen?

A

Hartspierweefsel: nee, hypertrofie en bindweefsel
Skeletspierweefsel: beperkt, satellietcellen en hypertrofie
Glad spierweefsel: ja, hyperplasie en hypertrofie

25
Q

Waar bevinden mitochondria zich in skeletspierweefsel?

A

Tussen de myofibrillen