12.4 Flashcards

1
Q

chromosomen zijn?

A

dunne draden in de kern van je cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaat een cromosoom?

A

dna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

in dna zit de code voor het maken van?

A

eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat regelen eiwitten?

A
  • hoe de cel eruit ziet
  • dat de cel in leven blijft
  • zorgt voor het uitvoeren van speciale taken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is een gen?

A

de dna- code voor 1 eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoeveel chromosoomsparen heeft iedere cel?

A

23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn geslachtsgromosoom?

A

dat bepaald of je een jongen of een meisje word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke geslachstchromosomen heeft een vrouw?

A

X X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke geslachtscromosomen heeft een man?

A

X Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

genoom?

A

alle genen van een organisme samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarom lijk je op beide ouders?

A

doordat je ouder sieder de helft van hun chromosomen aan jou hebben doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een variant in een gen heet?

A

een allel en zorgt voor bijv verschillende oogkleuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

erfelijke eigenschappen ?

A

waar je geen invloed op hebt en ermee geboren word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

genotype ?

A

info op je genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fenotypen

A

uiterlijk van eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

niet erfelijke eigenschappen?

A

word volledig door fenotype en omgeving bepaald

17
Q

aangeboren aandoening kan komen door?

A
  • door scahdelijke stoffen of ziekte verwekkers
  • fout in aantal chromosomen
  • fout in structuur van chromosoom
18
Q

prenataal onderzoek?

A

een onderzoek voor de geboorte om afwijkingen te ondekken

19
Q

twee prenataal onderzoeken?

A
  • vruchtwaterpunctie ( arts zuigt beetje vruchtwater uit de baarmoeder, de arts onderzoekt de cellen in het water)
  • vlokkentest ( arts zuigt cellen uit de placenta)