1.1 - L'heure Flashcards
Hoe laat is het?
Quelle heure est-il?
Het is kwart voor acht.
Il est huit heures moins le quart.
Excuseer, mevrouw, hoe laat is het a.u.b.?
Pardon, Madame, quelle heure est-il, s’il vous plaît?
Het is tien over één.
Il est une heure dix.
Dank u wel, mevrouw.
Merci beaucoup, Madame.
Graag gedaan.
De rien.
Hoe laat vertrekken jullie?
Vous partez à quelle heure?
Om zeven uur.
A sept heures.
Om zeven uur ‘s morgens?
A sept heures du matin?
Maar nee, om zeven uur ‘s avonds.
Mais non, à sept heures du soir.
Hoe laat zijn jullie thuisgekomen?
A quelle heure êtes-vous rentrés?
Om middernacht.
A minuit.
Wanneer eten we?
Quand est-ce qu’on mange?
Rond één uur.
Vers une heure.
Over een halfuur dus.
Dans une demi-heure donc.
een seconde
une seconde
Wacht een seconde, wil je?
Attends une seconde, tu veux?
Hoe laat heb jij het?
Quelle heures as-tu
Het is al voorbij twaalven.
Il est déjà midi passé.