1.1 De conjunctuur Flashcards

1
Q

Potentiële groei en waardoor word het bepaald?

A

Geeft de hoeveel de economie zou kunnen groeien gegeven de groei van de productiecapaciteit van de economie aan
1. Arbeid
2. Kapitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Conjunctuur wat is dat en 2 andere benamingen

A
  1. Feitelijke groei
  2. vraag/effectieve vraag
    = de waarde van het bbp te nemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

effectieve vraag

A

de totale vraag van consumenten, producenten, overheid en het buitenland in de economie -> C + I + O + E - M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Output gap

A

Verschil tussen het feitelijke en het potentiële productieniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Trend

A

gemiddelde groei van bpp op lange termijn weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Andere benaming voor trend

A

potentiële productie
structuurkant
aanbod
trendmatige ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat er een conjunctuurbeweging/golf

A

door schommelingen in de effectieve vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Laagconjunctuur

A

Productie ligt onder de trendlijn -> minder geproduceerd dan je op basis van trendmatige ontwikkelingen van de economie zou verwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

recessie en hoe herken je dit of wat zijn de gevolgen?

A

De toestand waarin de economie verkeert wanneer het volume van het bruto binnenlands product (na correctie voor seizoeninvloeden) twee opeenvolgende kwartalen krimpt
1. Bedrijven ontslaan werknemers
2 mensen geven minder geld uit
3. bedrijven maken minder winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gevolgen van laagconjunctuur

A
  1. daling van bezettingsgraad (percentage van de productiecapaciteit word benut) -> omzetten van bedrijven dalen
  2. Vertrouwen in consumenten en producenten is laag hierdoor -> onderbesteding (bestedingen zijn kleiner dan de productiecapaciteit)
  3. Door tekortschieten van de bestedingen ontstaat er conjuncturele werkloosheid
  4. Beperkte inflatie
  5. negatieve output gap -> productiecapaciteit wordt beperkt benut
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoogconjunctuur

A

Productie ligt boven de trendlijn
Bestedingen zijn zo hoog dat de grenzen van de productiemogelijkheden bereikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gevolgen van een hoogconjunctuur

A
  1. Bestedingen liggen te hoog ten opzichte van de productiecapaciteit
  2. Het vertrouwen van consumenten en producenten in de economie is hoog -> toename bestedingen
  3. doordat bedrijven meer produceren hebben ze meer arbeidskrachten nodig -> krappe arbeidsmarkt en tekort aan personeel
  4. Bestedingsinflatie = inflatie doordat er meer vraag is en te weinig aanbod
  5. positieve output gap = productiecapaciteit volledig benut
  6. hogere belastingen want daardoor word er minder besteed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geldillusie

A

Als mensen alleen maar op de euro’s van hun inkomen letten en niet op de koopkracht van hun inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly