10/2023 Flashcards

1
Q

schande
smaad, schandelijkheid, smadelijkheid

A

ignominia

caer en la ignominia = in ongenade vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schandelijk
eerloos, smadelijk, vernederend, beschamend

(deshonroso)

A

ignominioso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ontwrichting
verstoring

A

la disrupción

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gespreide herhaling

(van flashcards bijv.)

A

la repetición espaciada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de rollen omdraaien, omkeren

A

invertir los papeles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

iets opsteken van, voordeel trekken uit, het beste halen uit, zijn voordeel doen met

A

sacar partido de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitgestrekt
omvangrijk, wijd

A

dilatado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitzetten

(kwik zet enorm uit)

A

dilatar

(el mercurio dilata mucho)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het speelser maken

A

la ludificación

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

onderscheidingsteken, distinctief, ordeteken, draagspeld, vignet
(meervoud) versierselen

A

las insignias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zwervend, rondtrekkend
wispelturig, onregelmatig

A

errático

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een nieuwe uitdrukking creëren

uitvinden
maken, bedenken

A

acuñar una expresión

acuñar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het roer omgooien, ergens een draai aan geven, de bakens verzetten, het over een andere boeg gooien

A

dar la vuelta a la tortilla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

het wachten korter maken

A

matar la espera

Hacer que algo deje de estar presente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de dorst lessen

A

matar la sed

saciar la sed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

spijkers op laag water zoeken

A

sacarle faltas a todo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

scherp slijpen
eruit halen wat erin zit

A

sacar punta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een hoge borst opzetten

presumir

A

sacar alguien pecho

Adoptar una actitud de orgullo, de arrogancia o de desafío.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

smokkelen, (ver)handelen

A

trapichar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

intrigeren, konkelfoezen

A

trapichear

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

geen middel onbeproefd laten, alles op alles zetten

A

tocar todos los resortes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

veer (techniek)
veerkracht
(hulp)middel, invloed

A

el resorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

afranselen

A

fustigar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

geselen

A

azotar
flagelar

25
Q

e

een beukenbos

A

un hayedo
un hayal

26
Q

zich mengen in,
zich bemoeien met

A

inmiscuirse en

27
Q

tweeling

eeneiïg

A

gemelo

28
Q

tweeling

tweeeiïg

A

mellizo

29
Q

splitsing

A

una bifurcación

30
Q

wisselend bewolkt

A

nubes alternando con claros

31
Q

de auto maakte een rare slinger

(onverwachte beweging)

A

el coche hizo un extraño

el extraño

32
Q

de steeneik

A

la encina

33
Q

een doorsteek, kortere weg

(de kortste weg kiezen/nemen)

A

un atajo

echar/tomar por el atajo

34
Q

merg,
kern (van de zaak), essentie

A

el tuétano

35
Q

tot over zijn oren verliefd

A

enamorado hasta los tuétanos

36
Q
  1. een steekvlam
  2. een plotselinge blos (rubor)
  3. een bevlieging, opwelling
A

una llamarada

37
Q
  1. sussen (apaciguar)
  2. stillen (van honger)
  3. lenigen, verzachten
A

aplacar

38
Q
  1. welsprekend
  2. welbespraakt
  3. veelzeggend, sprekend
A

elocuente

ojos elocuentes = sprekende ogen

39
Q
  1. puinhoop, rommeltje
  2. warboel, chaos
A

el barullo

a barullo
in overvloed

40
Q

inbouwen

A

empotrar

41
Q

op krediet/de pof kopen, poffen

A

comprar al fiado

42
Q
  1. onwetend
  2. onnozel, stommeling, domoor
A

ignorante

43
Q

kwijtschelding van straf

A

indulto

44
Q
  1. op kosten van
  2. ten koste van
A

a expensas de

45
Q

demissionair

A
  1. dimisionario
  2. en funciones

een demissionair kabinet = un gabinete cesante

46
Q

floppen, slecht aflopen, tegenvallen

A

salir rana

47
Q

onverstoord blijven

A

quedarse tan campante

campante = rustig

48
Q

toevallig, door puur geluk

A

por carambola

1. carambola = truc, bedrog, list
2. toeval(streffer)

49
Q

brullen
bulderen, razen, loeien, huilen, gieren

(bramar)

A

rugir

50
Q
  1. wandaad, euveldaad
  2. (war)boel, knoeiboel, puinhoop
A

desaguisado

51
Q
  1. plankje, rekje
  2. richel, lijst, uitstekende rand
A

repisa

1. repisa de la chimenea = schoorsteenmantel

repisa de la ventana = vensterbank

52
Q

vensterbank

A

el alféizar (de la ventana)

53
Q

enzarsarse

A

pelearse
elkaar in de haren vliegen
een felle discussie voeren

enzarzarse a puñetazos/golpes = slaags raken

54
Q

enzarzarse en

A

verwikkeld raken in (problemen)

enzarzarse en una discusión = heftig discussiëren

54
Q

fraguar

A

(metaal) forjar, smeden
(figuurlijk) beramen, bedenken, smeden

55
Q

el dictamen

A
  1. informe (rapport, verslag)
  2. consejo (advies, raad)
  3. opinión (oordeel mening)
55
Q

desatar

A
  1. soltar (losmaken)
  2. desencadenar (ontketenen)
56
Q

afanarse

(en/por)

A
  1. perseguir con afán (najagen, zich inspannen/inzetten voor, zijn best doen voor
  2. atarearse (ploeteren, zich uitsloven)

afanarse por/en
zich uitsloven om

57
Q
A