1. Les mots les plus fréquents (0-100) Flashcards
1
Q
zijn
(blij zijn)
A
être

(être content)
2
Q
en
(jij en ik)
A
et
(toi et moi)
3
Q
hebben
A
avoir
4
Q
dat
(ik denk dat…)
A
que
(je pense que…)
5
Q
zich
A
se
6
Q
wie
A
qui
7
Q
in
A
dans
8
Q
om
(om te doen)
A
pour
(pour faire)
9
Q
door
(door het raam kijken)
A
par
(regarder par la fenêtre)
10
Q
op
A
sur
11
Q
doen / maken
A
faire
12
Q
meer
A
plus
13
Q
zeggen
A
dire
14
Q
zoals
A
comme
15
Q
maar
A
mais
16
Q
kunnen / mogen
A
pouvoir
17
Q
met
A
avec
18
Q
alles
A
tout
19
Q
gaan
A
aller
20
Q
zien
A
voir
21
Q
waar
A
où
22
Q
zonder
A
sans
23
Q
of
(een cola of een fanta)
A
ou
(un coca ou un fanta)
24
Q
een man
A
un homme
25
als, indien
si
26
willen
vouloir
27
een vrouw
une femme
28
komen
venir
29
wanneer
quand
30
groot
grand
31
moeten
devoir
32
daar
là
33
een dag
un jour
34
nemen
prendre
35
zelfs
même
36
niets
rien
37
klein
petit
38
nog
encore
39
ook
aussi
40
enkele
quelques
41
waarvan
dont
42
vinden
trouver
43
geven
donner
44
de tijd
le temps
45
dit, het
(het ergert mij)
ça
## Footnote
(ça m'énerve)
46
een beetje
un peu
47
het moet
il faut
## Footnote
(= tu dois)
48
spreken, praten
parler
49
dan
alors
50
de hand
la main
51
een ding, een zaak
une chose
52
zetten
mettre
53
het leven
la vie
54
weten
savoir
55
de ogen
les yeux
56
langskomen
passer
57
ander(e)
(een andere persoon)
autre
## Footnote
(une autre personne)
58
(daar)na
après
59
kijken
regarder
60
altijd
toujours
61
dan, vervolgens, daarna
puis
## Footnote
(= ensuite)
62
nooit
jamais
63
houden van
aimer
64
een uur
une heure
65
geloven
croire
66
honderd
cent
67
de wereld
le monde
68
dus
donc
69
een kind
un enfant
70
een keer
une fois
71
alleen
seul
72
tussen
entre
73
naar, in de richting van
vers
74
bij
chez
75
vragen
demander
76
jong
jeune
77
tot
jusqu’à
78
heel
très
79
blijven
rester
80
antwoorden
répondre
81
het hoofd
la tête
82
mijn vader
mon père
83
een meisje
une fille
84
duizend
mille
85
eerst
premier
86
want
car
87
horen
entendre
88
noch
(noch katten noch honden)
ni
## Footnote
(ni les chats, ni les chiens)
89
een hart
un cœur
90
zo
ainsi
91
een jaar
un an
92
de aarde
la terre
93
tegen
contre
94
mijnheer
monsieur
95
een stem
une voix
96
denken
penser
97
welk(e)
quel
98
aankomen
arriver
99
een huis
une maison
100
voor (plaats)
(voor mijn huis)
devant
## Footnote
(devant ma maison)