1 Almost neighbours and 2 The more the merrier Flashcards
1
Q
to serve
A
serveren
2
Q
busy
A
druk
3
Q
to hurry up
A
zich haasten
4
Q
corner shop
A
buurtwinkel
5
Q
apple juice
A
appelsap
6
Q
to be thirsty
A
dorst hebben
7
Q
customer
A
klant
8
Q
to enjoy
A
genieten van
9
Q
across
A
aan de overkant van de
10
Q
road
A
weg
11
Q
post office
A
postkantoor
12
Q
almost
A
bijna
13
Q
neighbours
A
buren
14
Q
to introduce
A
voorstellen
15
Q
local
A
plaatselijk
16
Q
close to
A
dichtbij
17
Q
gym
A
fitnessruimte
18
Q
see you
A
tot ziens
19
Q
bye
A
tot ziens
20
Q
to be in a rush
A
haast hebben
21
Q
out of sight
A
verdwenen
22
Q
Are you all right?
A
Gaat het goed?
23
Q
I’m fine.
A
Het gaat goed met mij.
24
Q
Are you enyoing the festival?
A
Hebben jullie het naar je zin op het festival?
25
Do you live around here?
Wonen jullie in de buurt?
26
Let me introduce my family to you.
Ik zal mijn familie aan jullie voorstellen.
27
I'm Mr Ford and this is my wife Helen.
Ik ben meneer Ford en dit is mijn vrouw Helen.
28
These are our new neighbours
Dit zijn onze nieuwe buren
29
Nice to meet you.
Aangenaam kennis te maken.
30
I can't believe it
Ik kan het niet geloven.
31
How are things here?
Hoe gaat het hier?
32
I have to go.
Ik moet gaan.
33
Let me see.
Laat me eens kijken.
34
Large
Groot
35
Family
Gezin
36
Less
Minder
37
To find out
Ontdekken
38
To understand
Begrijpen
39
Jealous
Jaloers
40
Age gap
Leeftijdsverschil
41
Eldest
Oudste
42
Youngest
Jongste
43
Married
Getrouwd
44
To move out
Uit huis gaan
45
Boring
Saai
46
Job
Taak
47
The same
Hetzelfde
48
Attention
Aandacht
49
To agree
Het eens zijn
50
Downside
Nadeel
51
Tot compare to
Vergelijken met
52
To bug
Dwarszitten
53
Buzz
Gezellige drukte
54
Noise
Lawaai
55
Only child
Enig kind
56
The more the merrier
Hoe meer zielen hoe meer vreugd
57
What it is like
Hoe het is
58
The one with itchy feet
De reislustige
59
Conflict
Onenigheid
60
serveren
to serve
61
druk
busy
62
zich haasten
to hurry up
63
buurtwinkel
corner shop
64
appelsap
apple juice
65
dorst hebben
to be thirsty
66
klant
customer
67
genieten van
to enjoy
68
aan de overkant van de
across
69
weg
road
70
postkantoor
post office
71
bijna
almost
72
buren
neighbours
73
voorstellen
to introduce
74
plaatselijk
local
75
dichtbij
close to
76
fitnessruimte
gym
77
tot ziens
see you
78
tot ziens
bye
79
haast hebben
to be in a rush
80
verdwenen
out of sight
81
Gaat het goed?
Are you all right?
82
Het gaat goed met mij.
I'm fine.
83
Hebben jullie het naar je zin op het festival?
Are you enyoing the festival?
84
Wonen jullie in de buurt?
Do you live around here?
85
Ik zal mijn familie aan jullie voorstellen.
Let me introduce my family to you.
86
Ik ben meneer Ford en dit is mijn vrouw Helen.
I'm Mr Ford and this is my wife Helen.
87
Dit zijn onze nieuwe buren
These are our new neighbours
88
Aangenaam kennis te maken.
Nice to meet you.
89
Ik kan het niet geloven.
I can't believe it
90
Hoe gaat het hier?
How are things here?
91
Ik moet gaan.
I have to go.
92
Laat me eens kijken.
Let me see.
93
Groot
Large
94
Gezin
Family
95
Minder
Less
96
Ontdekken
To find out
97
Begrijpen
To understand
98
Jaloers
Jealous
99
Leeftijdsverschil
Age gap
100
Oudste
Eldest
101
Jongste
Youngest
102
Getrouwd
Married
103
Uit huis gaan
To move out
104
Saai
Boring
105
Taak
Job
106
Hetzelfde
The same
107
Aandacht
Attention
108
Het eens zijn
To agree
109
Nadeel
Downside
110
Vergelijken met
Tot compare to
111
Dwarszitten
To bug
112
Gezellige drukte
Buzz
113
Lawaai
Noise
114
Enig kind
Only child
115
Hoe meer zielen hoe meer vreugd
The more the merrier
116
Hoe het is
What it is like
117
De reislustige
The one with itchy feet
118
Onenigheid
Conflict