1 Almost neighbours and 2 The more the merrier Flashcards
to serve
serveren
busy
druk
to hurry up
zich haasten
corner shop
buurtwinkel
apple juice
appelsap
to be thirsty
dorst hebben
customer
klant
to enjoy
genieten van
across
aan de overkant van de
road
weg
post office
postkantoor
almost
bijna
neighbours
buren
to introduce
voorstellen
local
plaatselijk
close to
dichtbij
gym
fitnessruimte
see you
tot ziens
bye
tot ziens
to be in a rush
haast hebben
out of sight
verdwenen
Are you all right?
Gaat het goed?
I’m fine.
Het gaat goed met mij.
Are you enyoing the festival?
Hebben jullie het naar je zin op het festival?
Do you live around here?
Wonen jullie in de buurt?
Let me introduce my family to you.
Ik zal mijn familie aan jullie voorstellen.
I’m Mr Ford and this is my wife Helen.
Ik ben meneer Ford en dit is mijn vrouw Helen.
These are our new neighbours
Dit zijn onze nieuwe buren
Nice to meet you.
Aangenaam kennis te maken.
I can’t believe it
Ik kan het niet geloven.
How are things here?
Hoe gaat het hier?
I have to go.
Ik moet gaan.
Let me see.
Laat me eens kijken.
Large
Groot
Family
Gezin
Less
Minder
To find out
Ontdekken
To understand
Begrijpen
Jealous
Jaloers
Age gap
Leeftijdsverschil
Eldest
Oudste
Youngest
Jongste
Married
Getrouwd
To move out
Uit huis gaan
Boring
Saai
Job
Taak
The same
Hetzelfde