1-40/1000 Flashcards
1
Q
Yang
A
Die, welke
2
Q
Akan (bijw)
A
Zal
3
Q
Apa
A
Wat
4
Q
Kita
A
Wij (Incl. degene die aangesproken wordt)
5
Q
Kami
A
Wij (excl degene die aangesproken wordt)
6
Q
Untuk
A
Voor
7
Q
Ada
A
- Zijn
- Hebben
8
Q
Bisa
A
Kunnen
9
Q
Tahu
A
Weten
10
Q
Dengan
A
Met
11
Q
Dari
A
Van/vanaf
12
Q
Ke
A
Naar
13
Q
Adalah
A
Is/zijn
14
Q
Harus
A
Verplicht, noodzakelijk (moeten)
15
Q
Tapi
A
Maar