zinnen Flashcards
1
Q
hoe gaat het eigenlijk met jou ?
A
wie geht es eigentlich mit dir
2
Q
beterschap
A
gute besserung
3
Q
hoe is het met jens
A
wie geht es mit jens
4
Q
hoe is het gebeurd
A
wie ist es passiert
5
Q
goed ik heb sinds gisteren geen kiespijn meer
A
Es geht gut , ich habe seit Gestern Kein Zahnschmerzen mehr .
6
Q
Het gaat niet goed , in ben verkouden en heb het heet
A
Es geht mir nicht gut, ich bin erkalten und habe es heiß
7
Q
bedankt
A
danke
8
Q
niet goed, hij is gewond geraakt
A
Nicht gut, es ist verletzt
9
Q
vandaag tijdens het biologie practicum, heeft hij zich In zijn vinger gesneden, hoe gaat het met jou
A
Heute Während Biologie praktikum , er hat sich im
Finger geschnitten
Wie geht es mit dir?